Dutch

Detailed Translations for verflauwen from Dutch to German

verflauwen:

verflauwen verbe (verflauw, verflauwt, verflauwde, verflauwden, verflauwd)

  1. verflauwen (tot bedaren komen; uitwoeden; wegsterven; luwen)
    sich beruhigen; sich fassen; sich abkühlen
    • sich beruhigen verbe (beruhige mich, beruhigst dich, beruhigt sich, beruhigte sich, beruhigtet euch, sich beruhigt)
    • sich fassen verbe (fasse mich, faßt dich, faßt sich, faßte sich, faßtet euch, sich gefaßt)
  2. verflauwen (verslappen)
    erschlaffen; verblassen; nachlassen; ermüden; erbleichen; abschwächen; ermatten; abflauen; erblassen; verschießen; verflauen
    • erschlaffen verbe
    • verblassen verbe (verblasse, verblasst, verblasste, verblasstet, verblaßt)
    • nachlassen verbe (laß nach, läßest nach, läßt nach, ließ nach, ließt nach, nachgelassen)
    • ermüden verbe (ermüde, ermüdest, ermüdet, ermüdete, ermüdetet, ermüdet)
    • erbleichen verbe (erbleiche, erbleichst, erbleicht, erbleichte, erbleichtet, erbleicht)
    • abschwächen verbe (schwäche ab, schwächst ab, schwächt ab, schwächte ab, schwächtet ab, abgeschächt)
    • ermatten verbe (ermatte, ermattest, ermattet, ermattete, ermattetet, ermattet)
    • abflauen verbe (flaue ab, flaust ab, flaut ab, flaute ab, flautet ab, abgeflaut)
    • erblassen verbe (erblasse, erblasst, erblasste, erblasstet, erblasst)
    • verschießen verbe (verschieße, verschießt, verschoßt, verschossen)
    • verflauen verbe (verflaue, verflaust, verflaut, verflaute, verflautet, verflaut)

Conjugations for verflauwen:

o.t.t.
  1. verflauw
  2. verflauwt
  3. verflauwt
  4. verflauwen
  5. verflauwen
  6. verflauwen
o.v.t.
  1. verflauwde
  2. verflauwde
  3. verflauwde
  4. verflauwden
  5. verflauwden
  6. verflauwden
v.t.t.
  1. heb verflauwd
  2. hebt verflauwd
  3. heeft verflauwd
  4. hebben verflauwd
  5. hebben verflauwd
  6. hebben verflauwd
v.v.t.
  1. had verflauwd
  2. had verflauwd
  3. had verflauwd
  4. hadden verflauwd
  5. hadden verflauwd
  6. hadden verflauwd
o.t.t.t.
  1. zal verflauwen
  2. zult verflauwen
  3. zal verflauwen
  4. zullen verflauwen
  5. zullen verflauwen
  6. zullen verflauwen
o.v.t.t.
  1. zou verflauwen
  2. zou verflauwen
  3. zou verflauwen
  4. zouden verflauwen
  5. zouden verflauwen
  6. zouden verflauwen
diversen
  1. verflauw!
  2. verflauwt!
  3. verflauwd
  4. verflauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verflauwen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abflauen verflauwen; verslappen
abschwächen verflauwen; verslappen achteruitgaan; afnemen; aftakelen; declineren; minder worden; verzwakken; wegglijden
erblassen verflauwen; verslappen bleek worden; bleken; opbleken; tanen; vaal worden; van kleur veranderen; verbleken; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen; wit wegtrekken; wit worden
erbleichen verflauwen; verslappen bleek worden; bleken; opbleken; tanen; vaal worden; van kleur veranderen; verbleken; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen; wit wegtrekken; wit worden
ermatten verflauwen; verslappen aan kracht inboeten; afmatten; moe maken; moe worden; slopen; uitputten; vermoeien; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
ermüden verflauwen; verslappen aan kracht inboeten; afmatten; moe maken; moe worden; slopen; uitputten; vermoeid raken; vermoeien; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
erschlaffen verflauwen; verslappen aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
nachlassen verflauwen; verslappen achteruitgaan; afnemen; aftakelen; declineren; legateren; minder worden; nalaten; vererven; vermaken; verzwakken; wegglijden
sich abkühlen luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven
sich beruhigen luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven dempen; matigen; temperen; zich matigen
sich fassen luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven dempen; matigen; temperen; zich matigen
verblassen verflauwen; verslappen bleek worden; tanen; vaal worden; verbleken; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen; wit wegtrekken; wit worden
verflauen verflauwen; verslappen
verschießen verflauwen; verslappen bleek worden; verbleken; wit worden