Dutch

Detailed Translations for verslinden from Dutch to German

verslinden:

verslinden verbe (verslind, verslindt, verslond, verslonden, verslonden)

  1. verslinden (opvreten; verorberen)
    verschlingen; verdauen; verbrauchen; fressen; verzehren; verwerten; aufbrauchen; konsumieren; verwirken; aufzehren
    • verschlingen verbe (verschlinge, verslingst, verslingt, verschlang, verschlangt, verschlungen)
    • verdauen verbe (verdaue, verdaust, verdaut, verdaute, verdautet, verdaut)
    • verbrauchen verbe (verbrauche, verbrauchst, verbraucht, verbrauchte, verbrauchtet, verbraucht)
    • fressen verbe (fresse, frißt, fraß, fraßt, gefressen)
    • verzehren verbe (verzehre, verzehrst, verzehrt, verzehrte, verzehrtet, verzehrt)
    • verwerten verbe (verwerte, verwertest, verwertet, verwertete, verwertetet, verwertet)
    • aufbrauchen verbe (brauche auf, brauchst auf, braucht auf, brauchte auf, brauchtet auf, aufgebraucht)
    • konsumieren verbe (konsumiere, konsumierst, konsumiert, konsumierte, konsumiertet, konsumiert)
    • verwirken verbe (verwirke, verwirkst, verwirkt, verwirkte, verwirktet, verwirkt)
    • aufzehren verbe (zehre auf, zehrst auf, zehrt auf, zehrte auf, zehrtet auf, aufgezehrt)
  2. verslinden
    verschlingen; fressen
    • verschlingen verbe (verschlinge, verslingst, verslingt, verschlang, verschlangt, verschlungen)
    • fressen verbe (fresse, frißt, fraß, fraßt, gefressen)
  3. verslinden (opvreten; verzwelgen)
    verschlingen; auffressen; fressen; schlingen
    • verschlingen verbe (verschlinge, verslingst, verslingt, verschlang, verschlangt, verschlungen)
    • auffressen verbe (fresse auf, frißt auf, fraß auf, fraßt auf, aufgefressen)
    • fressen verbe (fresse, frißt, fraß, fraßt, gefressen)
    • schlingen verbe (schlinge, schlingst, schlingt, schlang, schlangt, geschlungen)
  4. verslinden (opvreten; verzwelgen; oppeuzelen)
    fressen; auffressen; genießen; futtern; einreißen; aufessen; bunkern; hinunterschlucken; hinunterschlingen
    • fressen verbe (fresse, frißt, fraß, fraßt, gefressen)
    • auffressen verbe (fresse auf, frißt auf, fraß auf, fraßt auf, aufgefressen)
    • genießen verbe (genieße, genießt, genoß, genoßt, genossen)
    • futtern verbe (futtre, futterst, futtert, futterte, futtertet, gefuttert)
    • einreißen verbe (reiße ein, reißt ein, riß ein, rißt ein, eingerissen)
    • aufessen verbe (esse auf, ißt auf, aß auf, aßt auf, aufgegessen)
    • bunkern verbe (bunkere, bunkerst, bunkert, bunkerte, bunkertet, gebunkert)
    • hinunterschlucken verbe (schlucke hinunter, schluckst hinunter, schluckt hinunter, schluckte hinunter, schlucktet hinunter, hinuntergeschluckt)
    • hinunterschlingen verbe (schlinge hinunter, schlingst hinunter, schlingt hinunter, schlang hinunter, schlangt hinunter, hinuntergeschlungen)

Conjugations for verslinden:

o.t.t.
  1. verslind
  2. verslindt
  3. verslindt
  4. verslinden
  5. verslinden
  6. verslinden
o.v.t.
  1. verslond
  2. verslond
  3. verslond
  4. verslonden
  5. verslonden
  6. verslonden
v.t.t.
  1. heb verslonden
  2. hebt verslonden
  3. heeft verslonden
  4. hebben verslonden
  5. hebben verslonden
  6. hebben verslonden
v.v.t.
  1. had verslonden
  2. had verslonden
  3. had verslonden
  4. hadden verslonden
  5. hadden verslonden
  6. hadden verslonden
o.t.t.t.
  1. zal verslinden
  2. zult verslinden
  3. zal verslinden
  4. zullen verslinden
  5. zullen verslinden
  6. zullen verslinden
o.v.t.t.
  1. zou verslinden
  2. zou verslinden
  3. zou verslinden
  4. zouden verslinden
  5. zouden verslinden
  6. zouden verslinden
diversen
  1. verslind!
  2. verslindt!
  3. verslonden
  4. verslindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verslinden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufbrauchen opvreten; verorberen; verslinden afdragen; bikken; bunkeren; consumeren; doorjagen; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opmaken; schransen; schrokken; slijten; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verslijten; verteren; vreten; zitten proppen
aufessen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
auffressen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opslokken; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
aufzehren opvreten; verorberen; verslinden bikken; bunkeren; consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opteren; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verteren; vreten; zitten proppen
bunkern oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
einreißen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen aanwennen; een gewoonte worden; eigenmaken; gewend raken; leren; losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten
fressen oppeuzelen; opvreten; verorberen; verslinden; verzwelgen binnenkrijgen; brassen; dineren; onbeschoft eten; onfatsoenlijk eten; opslokken; schransen; slempen; tafelen; uitgebreid eten; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen
futtern oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen binnenkrijgen; brassen; opslokken; schransen; slempen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen
genießen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen amuseren; bikken; binnenkrijgen; dineren; eten; genieten; genot hebben van; lekker eten; naar binnen werken; opslokken; savoureren; smikkelen; smullen; tafelen; uitgebreid eten; zwelgen
hinunterschlingen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; doorslikken; eten; inslikken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opslokken; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
hinunterschlucken oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; doorslikken; eten; inslikken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; ophopen; opkroppen; opslokken; opstapelen; schransen; schrokken; slikken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
konsumieren opvreten; verorberen; verslinden bikken; bunkeren; consumeren; dineren; drugs consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; oppeuzelen; schransen; schrokken; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verteren; vreten; zitten proppen
schlingen opvreten; verslinden; verzwelgen binnenkrijgen; deinen; golven; ineenvlechten; neerleggen; onderuit halen; opslokken; strengelen; vlechten; zwelgen
verbrauchen opvreten; verorberen; verslinden doorjagen; doorleven; doorstaan; interen; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verteren
verdauen opvreten; verorberen; verslinden doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
verschlingen opvreten; verorberen; verslinden; verzwelgen binnenkrijgen; ineenvlechten; opslokken; vervlechten; verweven; zwelgen
verwerten opvreten; verorberen; verslinden bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; ten gelde maken; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
verwirken opvreten; verorberen; verslinden een spier verrekken; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; uitgeven voor een maaltijd; verbeuren; verteren
verzehren opvreten; verorberen; verslinden bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verdragen; verduren; verorberen; verteren; vreten; zitten proppen; zwelgen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
verbrauchen verbruiken

Wiktionary Translations for verslinden:


Cross Translation:
FromToVia
verslinden verschlingen; fressen devour — to eat greedily
verslinden verschlingen fret — to devour, consume