Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. visvangen:


Dutch

Detailed Translations for visvangen from Dutch to German

visvangen:

visvangen verbe (vang vis, vangt vis, ving vis, vingen vis, vis gevangen)

  1. visvangen (vissen; hengelen)
    fischen; angeln
    • fischen verbe (fische, fischst, fischt, fischte, fischtet, gefischt)
    • angeln verbe (angele, angelst, angelt, angelte, angeltet, geangelt)

Conjugations for visvangen:

o.t.t.
  1. vang vis
  2. vangt vis
  3. vangt vis
  4. vangen vis
  5. vangen vis
  6. vangen vis
o.v.t.
  1. ving vis
  2. ving vis
  3. ving vis
  4. vingen vis
  5. vingen vis
  6. vingen vis
v.t.t.
  1. heb vis gevangen
  2. hebt vis gevangen
  3. heeft vis gevangen
  4. hebben vis gevangen
  5. hebben vis gevangen
  6. hebben vis gevangen
v.v.t.
  1. had vis gevangen
  2. had vis gevangen
  3. had vis gevangen
  4. hadden vis gevangen
  5. hadden vis gevangen
  6. hadden vis gevangen
o.t.t.t.
  1. zal visvangen
  2. zult visvangen
  3. zal visvangen
  4. zullen visvangen
  5. zullen visvangen
  6. zullen visvangen
o.v.t.t.
  1. zou visvangen
  2. zou visvangen
  3. zou visvangen
  4. zouden visvangen
  5. zouden visvangen
  6. zouden visvangen
diversen
  1. vang vis!
  2. vangt vis!
  3. vis gevangen
  4. visvangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for visvangen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
angeln hengelen; vissen; visvangen
fischen hengelen; vissen; visvangen hozen; leeghozen; uitscheppen