Dutch

Detailed Translations for wegpesten from Dutch to German

wegpesten:

wegpesten verbe (pest weg, pestte weg, pestten weg, weggepest)

  1. wegpesten
    verarschen; verladen; eitern; vergraulen; foppen; sich eklig benehmen; weg ekeln
    • verarschen verbe (verarsche, verarscht, verarschte, verarschtet, verarscht)
    • verladen verbe (verlade, verladest, verladet, verladete, verladetet, verladen)
    • eitern verbe (eitere, eiterst, eitert, eiterte, eitertet, geeitert)
    • vergraulen verbe (vergraule, vergraulst, vergrault, vergraulte, vergraultet, vergrault)
    • foppen verbe (foppe, foppst, foppt, foppte, fopptet, gefoppt)
    • sich eklig benehmen verbe (benehme mich eklig, benimmst dich eklig, benimmt sich eklig, benahm sich eklig, benahmt euch eklig, sich benommen)
    • weg ekeln verbe

Conjugations for wegpesten:

o.t.t.
  1. pest weg
  2. pest weg
  3. pest weg
  4. pesten weg
  5. pesten weg
  6. pesten weg
o.v.t.
  1. pestte weg
  2. pestte weg
  3. pestte weg
  4. pestten weg
  5. pestten weg
  6. pestten weg
v.t.t.
  1. heb weggepest
  2. hebt weggepest
  3. heeft weggepest
  4. hebben weggepest
  5. hebben weggepest
  6. hebben weggepest
v.v.t.
  1. had weggepest
  2. had weggepest
  3. had weggepest
  4. hadden weggepest
  5. hadden weggepest
  6. hadden weggepest
o.t.t.t.
  1. zal wegpesten
  2. zult wegpesten
  3. zal wegpesten
  4. zullen wegpesten
  5. zullen wegpesten
  6. zullen wegpesten
o.v.t.t.
  1. zou wegpesten
  2. zou wegpesten
  3. zou wegpesten
  4. zouden wegpesten
  5. zouden wegpesten
  6. zouden wegpesten
diversen
  1. pest weg!
  2. pest weg!
  3. weggepest
  4. wegpestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wegpesten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
eitern wegpesten een eed afleggen; etteren; griepen; klieren; pus afscheiden; zeiken; zweren
foppen wegpesten beetnemen; foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden
sich eklig benehmen wegpesten
verarschen wegpesten afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; foppen; in de maling nemen; misleiden; oplichten; te pakken nemen; voor de gek houden; zwendelen
vergraulen wegpesten etteren; griepen; klieren; zeiken
verladen wegpesten inladen; laden; verladen; verneuken
weg ekeln wegpesten