Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. zwevend:
  2. zweven:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zwevend from Dutch to German

zwevend:

zwevend adj

  1. zwevend (vliegend)
  2. zwevend

Translation Matrix for zwevend:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
unverankert zwevend
ModifierRelated TranslationsOther Translations
fliegend vliegend; zwevend

zwevend form of zweven:

zweven verbe (zweef, zweeft, zweefde, zweefden, gezweefd)

  1. zweven (hangen)
    hängen; schweben; gleiteen
    • hängen verbe (hänge, hängst, hängt, hängte, hängtet, gehängt)
    • schweben verbe (schwebe, schwebst, schwebt, schwebte, schwebtet, geschwebt)
    • gleiteen verbe

Conjugations for zweven:

o.t.t.
  1. zweef
  2. zweeft
  3. zweeft
  4. zweven
  5. zweven
  6. zweefen
o.v.t.
  1. zweefen
  2. zweefde
  3. zweefde
  4. zweefden
  5. zweefden
  6. zweefden
v.t.t.
  1. heb gezweefd
  2. hebt gezweefd
  3. heeft gezweefd
  4. hebben gezweefd
  5. hebben gezweefd
  6. hebben gezweefd
v.v.t.
  1. had gezweefd
  2. had gezweefd
  3. had gezweefd
  4. hadden gezweefd
  5. hadden gezweefd
  6. hadden gezweefd
o.t.t.t.
  1. zal zweven
  2. zult zweven
  3. zal zweven
  4. zullen zweven
  5. zullen zweven
  6. zullen zweven
o.v.t.t.
  1. zou zweven
  2. zou zweven
  3. zou zweven
  4. zouden zweven
  5. zouden zweven
  6. zouden zweven
diversen
  1. zweef!
  2. zweeft!
  3. gezweefd
  4. zwevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zweven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
gleiteen hangen; zweven
hängen hangen; zweven afhangen; buiten hangen; bungelen; ergens aan hangen; hangen; niksen; ophangen; opknopen; rondhangen; rondlummelen
schweben hangen; zweven hangende zijn; nog gaande zijn; nog onbeslist zijn

Wiktionary Translations for zweven:

zweven
verb
  1. (intransitiv) schweben, gleiten, fliegen

Cross Translation:
FromToVia
zweven gleiten glide — To fly unpowered, as of an aircraft
zweven hängte hang — to float as if suspended
zweven schweben soar — to fly aloft with little effort