Summary
Dutch
Detailed Translations for kopiëren from Dutch to English
kopiëren:
-
kopiëren (kopie maken)
make a copy-
make a copy verbe
-
-
kopiëren (overschrijven)
-
kopiëren (stencilen)
-
kopiëren (kopie trekken)
-
kopiëren (nabootsen; namaken)
-
kopiëren (vervalsen; falsificeren; namaken; nabootsen)
-
kopiëren
to copy– To duplicate information and reproduce it in another part of a document, in a different file or memory location, or in a different medium. A copy operation can affect data ranging from a single character to large segments of text, a graphics image, or from one to many data files. 2
Conjugations for kopiëren:
o.t.t.
- kopiëer
- kopiëert
- kopiëert
- kopiëren
- kopiëren
- kopiëren
o.v.t.
- kopiëerde
- kopiëerde
- kopiëerde
- kopiëerden
- kopiëerden
- kopiëerden
v.t.t.
- heb gekopiëerd
- hebt gekopiëerd
- heeft gekopiëerd
- hebben gekopiëerd
- hebben gekopiëerd
- hebben gekopiëerd
v.v.t.
- had gekopiëerd
- had gekopiëerd
- had gekopiëerd
- hadden gekopiëerd
- hadden gekopiëerd
- hadden gekopiëerd
o.t.t.t.
- zal kopiëren
- zult kopiëren
- zal kopiëren
- zullen kopiëren
- zullen kopiëren
- zullen kopiëren
o.v.t.t.
- zou kopiëren
- zou kopiëren
- zou kopiëren
- zouden kopiëren
- zouden kopiëren
- zouden kopiëren
en verder
- ben gekopiëerd
- bent gekopiëerd
- is gekopiëerd
- zijn gekopiëerd
- zijn gekopiëerd
- zijn gekopiëerd
diversen
- kopiëer!
- kopiëert!
- gekopiëerd
- kopiërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze