Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. nijpend:
  2. nijpen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for nijpend from Dutch to English

nijpend:


nijpen:

nijpen verbe (nijp, nijpt, neep, nepen, genepen)

  1. nijpen
    to go short
    • go short verbe (goes short, went short, going short)

Conjugations for nijpen:

o.t.t.
  1. nijp
  2. nijpt
  3. nijpt
  4. nijpen
  5. nijpen
  6. nijpen
o.v.t.
  1. neep
  2. neep
  3. neep
  4. nepen
  5. nepen
  6. nepen
v.t.t.
  1. heb genepen
  2. hebt genepen
  3. heeft genepen
  4. hebben genepen
  5. hebben genepen
  6. hebben genepen
v.v.t.
  1. had genepen
  2. had genepen
  3. had genepen
  4. hadden genepen
  5. hadden genepen
  6. hadden genepen
o.t.t.t.
  1. zal nijpen
  2. zult nijpen
  3. zal nijpen
  4. zullen nijpen
  5. zullen nijpen
  6. zullen nijpen
o.v.t.t.
  1. zou nijpen
  2. zou nijpen
  3. zou nijpen
  4. zouden nijpen
  5. zouden nijpen
  6. zouden nijpen
en verder
  1. ben genepen
  2. bent genepen
  3. is genepen
  4. zijn genepen
  5. zijn genepen
  6. zijn genepen
diversen
  1. nijp!
  2. nijpt!
  3. genepen
  4. nijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for nijpen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
go short nijpen beknibbelen; gebrek hebben; knibbelen; knijpen; schrapen

Wiktionary Translations for nijpen:


Cross Translation:
FromToVia
nijpen strum; pinch; nip pincerserrer fortement avec une pince, avec des tenailles ou autres instruments semblables.