Dutch
Detailed Translations for uitgroeien from Dutch to English
uitgroeien:
-
uitgroeien
Conjugations for uitgroeien:
o.t.t.
- groei uit
- groeit uit
- groeit uit
- groeien uit
- groeien uit
- groeien uit
o.v.t.
- groeide uit
- groeide uit
- groeide uit
- groeiden uit
- groeiden uit
- groeiden uit
v.t.t.
- ben uitgegroeid
- bent uitgegroeid
- is uitgegroeid
- zijn uitgegroeid
- zijn uitgegroeid
- zijn uitgegroeid
v.v.t.
- was uitgegroeid
- was uitgegroeid
- was uitgegroeid
- waren uitgegroeid
- waren uitgegroeid
- waren uitgegroeid
o.t.t.t.
- zal uitgroeien
- zult uitgroeien
- zal uitgroeien
- zullen uitgroeien
- zullen uitgroeien
- zullen uitgroeien
o.v.t.t.
- zou uitgroeien
- zou uitgroeien
- zou uitgroeien
- zouden uitgroeien
- zouden uitgroeien
- zouden uitgroeien
diversen
- groei uit!
- groeit uit!
- uitgegroeid
- uitgroeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitgroeien:
Noun | Related Translations | Other Translations |
blossom | bloei; bloeiperiode; bloesem; opbloei; tot bloei komen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
blossom | uitgroeien | bloeien; ontgroeien; ontplooien; ontwikkelen; tot hoogconjunctuur komen; tot wasdom komen |
Wiktionary Translations for uitgroeien:
uitgroeien
verb
-
to progress through stages
-
to grow or expand