Dutch

Detailed Translations for aanvangen from Dutch to English

aanvangen:

aanvangen verbe (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)

  1. aanvangen (starten; beginnen; van start gaan)
    to begin; to commence; to start; to take off; to undertake; to take on; to set up; to set in motion; to start to; to strike up
    • begin verbe (begins, beginning)
    • commence verbe (commences, commenced, commencing)
    • start verbe (starts, started, starting)
    • take off verbe (takes off, took off, taking off)
    • undertake verbe (undertakes, undertook, undertaking)
    • take on verbe (takes on, took on, taking on)
    • set up verbe (sets up, set up, setting up)
    • set in motion verbe (sets in motion, set in motion, setting in motion)
    • start to verbe (starts to, started to, starting to)
    • strike up verbe (strikes up, struck up, striking up)

Conjugations for aanvangen:

o.t.t.
  1. vang aan
  2. vangt aan
  3. vangt aan
  4. vangen aan
  5. vangen aan
  6. vangen aan
o.v.t.
  1. ving aan
  2. ving aan
  3. ving aan
  4. vingen aan
  5. vingen aan
  6. vingen aan
v.t.t.
  1. heb aangevangen
  2. hebt aangevangen
  3. heeft aangevangen
  4. hebben aangevangen
  5. hebben aangevangen
  6. hebben aangevangen
v.v.t.
  1. had aangevangen
  2. had aangevangen
  3. had aangevangen
  4. hadden aangevangen
  5. hadden aangevangen
  6. hadden aangevangen
o.t.t.t.
  1. zal aanvangen
  2. zult aanvangen
  3. zal aanvangen
  4. zullen aanvangen
  5. zullen aanvangen
  6. zullen aanvangen
o.v.t.t.
  1. zou aanvangen
  2. zou aanvangen
  3. zou aanvangen
  4. zouden aanvangen
  5. zouden aanvangen
  6. zouden aanvangen
diversen
  1. vang aan!
  2. vangt aan!
  3. aangevangen
  4. aanvangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanvangen [znw.] nom

  1. aanvangen (beginnen)
    the commencing; the beginning; the starting

Translation Matrix for aanvangen:

NounRelated TranslationsOther Translations
beginning aanvangen; beginnen aanhef; aanheffen; aansnijden; aanvang; begin; beginne; entameren; hoofd; inzet; inzetten; opening; start; titel
commencing aanvangen; beginnen
start aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
starting aanvangen; beginnen aanheffen; aansnijden; afreis; afvaart; afvaren; entameren; inzetten; uitvaren; vertrek
VerbRelated TranslationsOther Translations
begin aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbinden; aanbreken; aanknopen; beginnen; een begin nemen; engageren; erbij betrekken; inluiden; intreden; inviteren; inzetten; op gang komen; starten; uitnodigen
commence aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; beginnen; een begin nemen; intreden; inzetten; op gang komen
set in motion aanvangen; beginnen; starten; van start gaan beroeren; bewegen; in beweging brengen
set up aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbrengen; aanleggen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; monteren en aansluiten; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; plannen
start aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbinden; aanbreken; aandoen; aangaan; aanknopen; aanmaken; aanzetten; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inleiden; inluiden; inschakelen; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; openen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
start to aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
strike up aanvangen; beginnen; starten; van start gaan opspelen; opspelen kaartspel
take off aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; afdoen; afhandelen; afreizen; afsteken; afvaren; beginnen; beslechten; de hoogte ingaan; een begin nemen; heengaan; in de lucht omhoogstijgen; intreden; inzetten; kopiëren; nabootsen; namaken; omhoogkomen; ontkleden; op gang komen; opstappen; opstijgen; opvliegen; smeren; stijgen; twist uit de weg ruimen; uitdoen; uitkleden; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
take on aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbinden; aanknopen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; accepteren; beginnen; onderhanden nemen; op zich nemen; van plan zijn
undertake aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aangaan; ondernemen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
set up gesticht; opgericht

Related Definitions for "aanvangen":

  1. ergens mee starten1
    • wanneer vangt de voorstelling aan?1

Wiktionary Translations for aanvangen:

aanvangen
verb
  1. beginnen, starten
aanvangen
verb
  1. to begin; to start
  2. To begin, start
  3. To start, to initiate or take the first step into something.
  4. to begin
  5. of an activity, to begin
  6. -
noun
  1. beginning of an activity
  2. -

Cross Translation:
FromToVia
aanvangen begin; commence; start; collide with; crash into; bring up; broach; land; address; accost; hitch on; hook on; attach; approach; deal with; tackle; berth aborder — intransitif|fr marine|fr arriver au bord, prendre terre.
aanvangen begin; commence; start commencerengager une action ; entreprendre une tâche.
aanvangen begin; commence; start débutercommencer.

External Machine Translations: