Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. fotograferen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for fotograferen from Dutch to English

fotograferen:

fotograferen verbe (fotografeer, fotografeert, fotografeerde, fotografeerden, gefotografeerd)

  1. fotograferen
    to photograph; take a photograph

Conjugations for fotograferen:

o.t.t.
  1. fotografeer
  2. fotografeert
  3. fotografeert
  4. fotograferen
  5. fotograferen
  6. fotograferen
o.v.t.
  1. fotografeerde
  2. fotografeerde
  3. fotografeerde
  4. fotografeerden
  5. fotografeerden
  6. fotografeerden
v.t.t.
  1. heb gefotografeerd
  2. hebt gefotografeerd
  3. heeft gefotografeerd
  4. hebben gefotografeerd
  5. hebben gefotografeerd
  6. hebben gefotografeerd
v.v.t.
  1. had gefotografeerd
  2. had gefotografeerd
  3. had gefotografeerd
  4. hadden gefotografeerd
  5. hadden gefotografeerd
  6. hadden gefotografeerd
o.t.t.t.
  1. zal fotograferen
  2. zult fotograferen
  3. zal fotograferen
  4. zullen fotograferen
  5. zullen fotograferen
  6. zullen fotograferen
o.v.t.t.
  1. zou fotograferen
  2. zou fotograferen
  3. zou fotograferen
  4. zouden fotograferen
  5. zouden fotograferen
  6. zouden fotograferen
en verder
  1. ben gefotografeerd
  2. bent gefotografeerd
  3. is gefotografeerd
  4. zijn gefotografeerd
  5. zijn gefotografeerd
  6. zijn gefotografeerd
diversen
  1. fotografeer!
  2. fotografeert!
  3. gefotografeerd
  4. fotograferend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for fotograferen:

NounRelated TranslationsOther Translations
photograph foto; illustratie; kunstfoto; plaat; plaat in boek of tijdschrift; plaatje
VerbRelated TranslationsOther Translations
photograph fotograferen
take a photograph fotograferen

Wiktionary Translations for fotograferen:

fotograferen
verb
  1. een afbeelding maken door de projectie van beeld op een lichtgevoelige laag
fotograferen
verb
  1. to take a photograph