Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. gesteldheid:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gesteldheid from Dutch to English

gesteldheid:

gesteldheid [de ~ (v)] nom

  1. de gesteldheid (toestand; staat; positie)
    the state; the condition; the position; the situation
  2. de gesteldheid (hoedanigheid; kwaliteit)
    the quality

Translation Matrix for gesteldheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
condition gesteldheid; positie; staat; toestand beding; bepaling; beperking; conditie; criterium; eis; kriterium; vereiste; voorwaarde; vorm
position gesteldheid; positie; staat; toestand ambt; arrangement; baan; betrekking; bewering; dienstbetrekking; functie; gezichtshoek; gezichtspunt; houding; indeling; invalshoek; job; klasse; ligging; maatschappelijke klasse; oogpunt; opstelling; orde; ordening; perspectief; positie; rang; rangschikking; schikking; slag; stand; stand van het lichaam; standpunt; standpuntbepaling; stellingname; thema; zienswijs
quality gesteldheid; hoedanigheid; kwaliteit bekwaamheid; capaciteit; eigenschap; geldelijk vermogen; hoedanigheid; karaktereigenschap; karakterisering; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; kwaliteit; motorvermogen; ter zake kundigheid; typering; vermogen
situation gesteldheid; positie; staat; toestand conditie; levensomstandigheden; ligging; locatie; omstandigheden; omstandigheid; positie; situatie; staat; stand van zaken; toestand
state gesteldheid; positie; staat; toestand conditie; land; natie; rijk; staat; status; toestand
VerbRelated TranslationsOther Translations
position plaatsen; positioneren; zetten
state afkondigen; bekendmaken; berichten; informeren; meedelen; melden; mening kenbaar maken; proclameren; rapporteren; verkondigen; verslag uitbrengen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
quality kwaliteits-

Related Words for "gesteldheid":


Wiktionary Translations for gesteldheid:


Cross Translation:
FromToVia
gesteldheid state; standing Stand — bestimmte Eigenschaft, Beschaffenheit, Verfassung von etwas
gesteldheid aptitude; ability; predisposition aptitude — Capacité, compétence, disposition naturelle à faire quelque chose.
gesteldheid state; condition; status; standing; estate état — Disposition de quelqu’un, de quelque chose

External Machine Translations:

Related Translations for gesteldheid