Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. overrijden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for overrijden from Dutch to English

overrijden:

overrijden verbe (overrijd, overrijdt, overreed, overreden, overreden)

  1. overrijden (omverrijden; overheen rijden)
    to drive over; to run over
    • drive over verbe (drives over, drove over, driving over)
    • run over verbe (runs over, ran over, running over)

Conjugations for overrijden:

o.t.t.
  1. overrijd
  2. overrijdt
  3. overrijdt
  4. overrijden
  5. overrijden
  6. overrijden
o.v.t.
  1. overreed
  2. overreed
  3. overreed
  4. overreden
  5. overreden
  6. overreden
v.t.t.
  1. ben overreden
  2. bent overreden
  3. is overreden
  4. zijn overreden
  5. zijn overreden
  6. zijn overreden
v.v.t.
  1. was overreden
  2. was overreden
  3. was overreden
  4. waren overreden
  5. waren overreden
  6. waren overreden
o.t.t.t.
  1. zal overrijden
  2. zult overrijden
  3. zal overrijden
  4. zullen overrijden
  5. zullen overrijden
  6. zullen overrijden
o.v.t.t.
  1. zou overrijden
  2. zou overrijden
  3. zou overrijden
  4. zouden overrijden
  5. zouden overrijden
  6. zouden overrijden
en verder
  1. heb overreden
  2. hebt overreden
  3. heeft overreden
  4. hebben overreden
  5. hebben overreden
  6. hebben overreden
diversen
  1. overrijd!
  2. overrijdt!
  3. overreden
  4. overrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overrijden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
drive over omverrijden; overheen rijden; overrijden
run over omverrijden; overheen rijden; overrijden

Wiktionary Translations for overrijden:

overrijden
verb
  1. met de wielen van een voertuig over iets of iemand heen rijden
overrijden
verb
  1. to drive over, causing injury or death