Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. confronteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for confronteren from Dutch to English

confronteren:

confronteren verbe (confronteer, confronteert, confronteerde, confronteerden, geconfronteerd)

  1. confronteren (onder ogen zien)
    to face
    – deal with (something unpleasant) head on 1
    • face verbe (faces, faced, facing)
      • He faced the terrible consequences of his mistakes1
  2. confronteren (tegenover elkaar stellen; oog in oog laten komen)

Conjugations for confronteren:

o.t.t.
  1. confronteer
  2. confronteert
  3. confronteert
  4. confronteren
  5. confronteren
  6. confronteren
o.v.t.
  1. confronteerde
  2. confronteerde
  3. confronteerde
  4. confronteerden
  5. confronteerden
  6. confronteerden
v.t.t.
  1. heb geconfronteerd
  2. hebt geconfronteerd
  3. heeft geconfronteerd
  4. hebben geconfronteerd
  5. hebben geconfronteerd
  6. hebben geconfronteerd
v.v.t.
  1. had geconfronteerd
  2. had geconfronteerd
  3. had geconfronteerd
  4. hadden geconfronteerd
  5. hadden geconfronteerd
  6. hadden geconfronteerd
o.t.t.t.
  1. zal confronteren
  2. zult confronteren
  3. zal confronteren
  4. zullen confronteren
  5. zullen confronteren
  6. zullen confronteren
o.v.t.t.
  1. zou confronteren
  2. zou confronteren
  3. zou confronteren
  4. zouden confronteren
  5. zouden confronteren
  6. zouden confronteren
en verder
  1. ben geconfronteerd
  2. bent geconfronteerd
  3. is geconfronteerd
  4. zijn geconfronteerd
  5. zijn geconfronteerd
  6. zijn geconfronteerd
diversen
  1. confronteer!
  2. confronteert!
  3. geconfronteerd
  4. confronterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for confronteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
face aangezicht; bakkes; bek; facie; front; gelaat; gevel; gezicht; letterbeeld; muil; ponum; porum; pui; smoel; smoelwerk; snoet; snuit; tater; tronie; vlak; voorgevel; voorkant; voorzijde; waffel
VerbRelated TranslationsOther Translations
face confronteren; onder ogen zien hoofd bieden; trotseren
face with confronteren; oog in oog laten komen; tegenover elkaar stellen

Wiktionary Translations for confronteren:

confronteren
verb
  1. iemand laten zien wat diegene heeft gedaan
confronteren
verb
  1. engage in conflict
  2. To something bring face to face with
  3. To come up against; to encounter
  4. To deal with
  5. To engage in confrontation
  6. To stand or meet facing, especially in competition, hostility or defiance

Cross Translation:
FromToVia
confronteren confront confrontermettre des personnes en présence les unes des autres, pour voir si elles convenir d'un fait dont il s’agir.

External Machine Translations: