Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. stokken:


Dutch

Detailed Translations for stokt from Dutch to English

stokken:

stokken verbe (stok, stokt, stokte, stokten, gestokt)

  1. stokken (blijven steken; vastlopen; haperen)
    to stagnate; to falter; to stick; to waver; to stop; to stay put
    • stagnate verbe (stagnates, stagnated, stagnating)
    • falter verbe (falters, faltered, faltering)
    • stick verbe (sticks, sticked, sticking)
    • waver verbe (wavers, wavered, wavering)
    • stop verbe (stops, stopped, stopping)
    • stay put verbe (stays put, stayed put, staying put)

Conjugations for stokken:

o.t.t.
  1. stok
  2. stokt
  3. stokt
  4. stokken
  5. stokken
  6. stokken
o.v.t.
  1. stokte
  2. stokte
  3. stokte
  4. stokten
  5. stokten
  6. stokten
v.t.t.
  1. heb gestokt
  2. hebt gestokt
  3. heeft gestokt
  4. hebben gestokt
  5. hebben gestokt
  6. hebben gestokt
v.v.t.
  1. had gestokt
  2. had gestokt
  3. had gestokt
  4. hadden gestokt
  5. hadden gestokt
  6. hadden gestokt
o.t.t.t.
  1. zal stokken
  2. zult stokken
  3. zal stokken
  4. zullen stokken
  5. zullen stokken
  6. zullen stokken
o.v.t.t.
  1. zou stokken
  2. zou stokken
  3. zou stokken
  4. zouden stokken
  5. zouden stokken
  6. zouden stokken
en verder
  1. ben gestokt
  2. bent gestokt
  3. is gestokt
  4. zijn gestokt
  5. zijn gestokt
  6. zijn gestokt
diversen
  1. stok!
  2. stokt!
  3. gestokt
  4. stokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stokken [de ~] nom, pluriel

  1. de stokken (wandelstokken)
    the canes; the walking-sticks

Translation Matrix for stokken:

NounRelated TranslationsOther Translations
canes stokken; wandelstokken
stick baton; hakhout; hockeystick; knoet; knuppel; loot; phylum; pook; schacht; slaghout; staaf; staf; stam; stang; stok; takje; twijg; versnellingshandel
stop halt; halte; halteplaats; oponthoud; stopplaats; vertraging
walking-sticks stokken; wandelstokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
falter blijven steken; haperen; stokken; vastlopen hakkelen; haperen; stamelen; stotteren; versagen; wankelen
stagnate blijven steken; haperen; stokken; vastlopen op hetzelfde niveau blijven; stagneren; vast komen zitten; vastlopen
stay put blijven steken; haperen; stokken; vastlopen blijven staan; inhouden; op hetzelfde niveau blijven; stagneren; stilhouden; stilstaan; stoppen
stick blijven steken; haperen; stokken; vastlopen aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; blijven hangen; graaien; grijpen; grissen; iets vastkleven; jatten; kleven; klitten; lijmen; omhoogzitten; op hetzelfde niveau blijven; pikken; plakken; samenplakken; snaaien; stagneren; vast blijven hangen; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastplakken; wegkapen
stop blijven steken; haperen; stokken; vastlopen afhouden; afremmen; afzetten; beletten; beslissen; besluiten; blijven staan; dichten; dwarsbomen; dwarsliggen; ermee uitscheiden; ervanaf houden; gaten stoppen; halt houden; halthouden; inhouden; opgeven; ophouden; remmen; staken; stelpen; stilhouden; stillen; stilstaan; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; vertragen; weerhouden
waver blijven steken; haperen; stokken; vastlopen aarzelen; dubben; talmen; twijfelen; weifelen

Related Words for "stokken":