Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. besuikeren:


Dutch

Detailed Translations for besuikeren from Dutch to Spanish

besuikeren:

besuikeren verbe (besuiker, besuikert, besuikerde, besuikerden, besuikerd)

  1. besuikeren (insuikeren)

Conjugations for besuikeren:

o.t.t.
  1. besuiker
  2. besuikert
  3. besuikert
  4. besuikeren
  5. besuikeren
  6. besuikeren
o.v.t.
  1. besuikerde
  2. besuikerde
  3. besuikerde
  4. besuikerden
  5. besuikerden
  6. besuikerden
v.t.t.
  1. heb besuikerd
  2. hebt besuikerd
  3. heeft besuikerd
  4. hebben besuikerd
  5. hebben besuikerd
  6. hebben besuikerd
v.v.t.
  1. had besuikerd
  2. had besuikerd
  3. had besuikerd
  4. hadden besuikerd
  5. hadden besuikerd
  6. hadden besuikerd
o.t.t.t.
  1. zal besuikeren
  2. zult besuikeren
  3. zal besuikeren
  4. zullen besuikeren
  5. zullen besuikeren
  6. zullen besuikeren
o.v.t.t.
  1. zou besuikeren
  2. zou besuikeren
  3. zou besuikeren
  4. zouden besuikeren
  5. zouden besuikeren
  6. zouden besuikeren
diversen
  1. besuiker!
  2. besuikert!
  3. besuikerd
  4. besuikerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for besuikeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
azucarar besuikeren; insuikeren met suiker doordrenken; zoeten; zoetmaken