Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. breeuwen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for breeuwen from Dutch to Spanish

breeuwen:

breeuwen verbe (breeuw, breeuwt, breeuwde, breeuwden, gebreeuwd)

  1. breeuwen (dichten)

Conjugations for breeuwen:

o.t.t.
  1. breeuw
  2. breeuwt
  3. breeuwt
  4. breeuwen
  5. breeuwen
  6. breeuwen
o.v.t.
  1. breeuwde
  2. breeuwde
  3. breeuwde
  4. breeuwden
  5. breeuwden
  6. breeuwden
v.t.t.
  1. heb gebreeuwd
  2. hebt gebreeuwd
  3. heeft gebreeuwd
  4. hebben gebreeuwd
  5. hebben gebreeuwd
  6. hebben gebreeuwd
v.v.t.
  1. had gebreeuwd
  2. had gebreeuwd
  3. had gebreeuwd
  4. hadden gebreeuwd
  5. hadden gebreeuwd
  6. hadden gebreeuwd
o.t.t.t.
  1. zal breeuwen
  2. zult breeuwen
  3. zal breeuwen
  4. zullen breeuwen
  5. zullen breeuwen
  6. zullen breeuwen
o.v.t.t.
  1. zou breeuwen
  2. zou breeuwen
  3. zou breeuwen
  4. zouden breeuwen
  5. zouden breeuwen
  6. zouden breeuwen
diversen
  1. breeuw!
  2. breeuwt!
  3. gebreeuwd
  4. breeuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for breeuwen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
calafatear breeuwen; dichten
escribir poesía breeuwen; dichten dichten; gedichten schrijven
poetizar breeuwen; dichten

Wiktionary Translations for breeuwen:

breeuwen
verb
  1. (overgankelijk) scheepvaart|nld het dichten van de naden van de scheepshuid met vezels en pek

Cross Translation:
FromToVia
breeuwen enmasillar; calafatear caulk — to seal joints with caulk
breeuwen calafatear kalfaterntransitiv; seemannssprachlich: die Fugen (der hölzernen Schiffswände, des Schiffsdecks) mit Dichtungsmasse – zumeist geteertem Werg, Baumwolle, Gummi, Pech oder einem speziellen Kittabdichten