Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. kleineren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kleineren from Dutch to Spanish

kleineren:

kleineren verbe (kleineer, kleineert, kleineerde, kleineerden, gekleineerd)

  1. kleineren (denigreren)

Conjugations for kleineren:

o.t.t.
  1. kleineer
  2. kleineert
  3. kleineert
  4. kleineren
  5. kleineren
  6. kleineren
o.v.t.
  1. kleineerde
  2. kleineerde
  3. kleineerde
  4. kleineerden
  5. kleineerden
  6. kleineerden
v.t.t.
  1. heb gekleineerd
  2. hebt gekleineerd
  3. heeft gekleineerd
  4. hebben gekleineerd
  5. hebben gekleineerd
  6. hebben gekleineerd
v.v.t.
  1. had gekleineerd
  2. had gekleineerd
  3. had gekleineerd
  4. hadden gekleineerd
  5. hadden gekleineerd
  6. hadden gekleineerd
o.t.t.t.
  1. zal kleineren
  2. zult kleineren
  3. zal kleineren
  4. zullen kleineren
  5. zullen kleineren
  6. zullen kleineren
o.v.t.t.
  1. zou kleineren
  2. zou kleineren
  3. zou kleineren
  4. zouden kleineren
  5. zouden kleineren
  6. zouden kleineren
en verder
  1. ben geklieneerd
  2. bent gekleineerd
  3. is gekleineerd
  4. zijn gekleineerd
  5. zijn gekleineerd
  6. zijn gekleineerd
diversen
  1. kleineer!
  2. kleineert!
  3. gekleineerd
  4. kleinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kleineren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
denigrar denigreren; kleineren geringschatten; links laten liggen; minachten; neerkijken op; negeren; verachten
humillar denigreren; kleineren verdeemoedigen; vernederen
menospreciar denigreren; kleineren geringschatten; laten passeren; minachten; neerkijken op; verachten; versmaden
tratar con menosprecio denigreren; kleineren geringschatten; minachten; neerkijken op; verachten

Wiktionary Translations for kleineren:


Cross Translation:
FromToVia
kleineren denigrar denigrate — to criticise so as to besmirch
kleineren denigrar denigrate — to treat as worthless
kleineren minimización minimization — act of lowering something to its smallest value or extent
kleineren bajar; inclinar abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.