Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. laten vieren:


Dutch

Detailed Translations for laten vieren from Dutch to Spanish

laten vieren:

laten vieren verbe (laat vieren, liet vieren, lieten vieren, laten vieren)

  1. laten vieren (vieren)

Conjugations for laten vieren:

o.t.t.
  1. laat vieren
  2. laat vieren
  3. laat vieren
  4. laten vieren
  5. laten vieren
  6. laten vieren
o.v.t.
  1. liet vieren
  2. liet vieren
  3. liet vieren
  4. lieten vieren
  5. lieten vieren
  6. lieten vieren
v.t.t.
  1. heb laten vieren
  2. hebt laten vieren
  3. heeft laten vieren
  4. hebben laten vieren
  5. hebben laten vieren
  6. hebben laten vieren
v.v.t.
  1. had laten vieren
  2. had laten vieren
  3. had laten vieren
  4. hadden laten vieren
  5. hadden laten vieren
  6. hadden laten vieren
o.t.t.t.
  1. zal laten vieren
  2. zult laten vieren
  3. zal laten vieren
  4. zullen laten vieren
  5. zullen laten vieren
  6. zullen laten vieren
o.v.t.t.
  1. zou laten vieren
  2. zou laten vieren
  3. zou laten vieren
  4. zouden laten vieren
  5. zouden laten vieren
  6. zouden laten vieren
diversen
  1. laat vieren!
  2. laat vieren!
  3. laten vieren
  4. vieren latend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for laten vieren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
arriar laten vieren; vieren aanzetten; duwen; gladstrijken; neerhalen; neersabelen; opzwepen; sterk prikkelen; strijken; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; vrijaf geven; vrijgeven
dejar soltar poco a poco laten vieren; vieren

Related Translations for laten vieren