Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. neerzien:


Dutch

Detailed Translations for neerzien from Dutch to Spanish

neerzien:

neerzien verbe (zie neer, ziet neer, zag neer, zagen neer, neergezien)

  1. neerzien (uit een hoger punt naar beneden zien)

Conjugations for neerzien:

o.t.t.
  1. zie neer
  2. ziet neer
  3. ziet neer
  4. zien neer
  5. zien neer
  6. zien neer
o.v.t.
  1. zag neer
  2. zag neer
  3. zag neer
  4. zagen neer
  5. zagen neer
  6. zagen neer
v.t.t.
  1. heb neergezien
  2. hebt neergezien
  3. heeft neergezien
  4. hebben neergezien
  5. hebben neergezien
  6. hebben neergezien
v.v.t.
  1. had neergezien
  2. had neergezien
  3. had neergezien
  4. hadden neergezien
  5. hadden neergezien
  6. hadden neergezien
o.t.t.t.
  1. zal neerzien
  2. zult neerzien
  3. zal neerzien
  4. zullen neerzien
  5. zullen neerzien
  6. zullen neerzien
o.v.t.t.
  1. zou neerzien
  2. zou neerzien
  3. zou neerzien
  4. zouden neerzien
  5. zouden neerzien
  6. zouden neerzien
diversen
  1. zie neer!
  2. ziet neer!
  3. neergezien
  4. neerziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for neerzien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
mirar hacia abajo neerzien; uit een hoger punt naar beneden zien naar beneden kijken; neerkijken; omlaagkijken