Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. omwikkelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for omwikkelen from Dutch to Spanish

omwikkelen:

omwikkelen verbe (omwikkel, omwikkelt, omwikkelde, omwikkelden, omwikkeld)

  1. omwikkelen

Conjugations for omwikkelen:

o.t.t.
  1. omwikkel
  2. omwikkelt
  3. omwikkelt
  4. omwikkelen
  5. omwikkelen
  6. omwikkelen
o.v.t.
  1. omwikkelde
  2. omwikkelde
  3. omwikkelde
  4. omwikkelden
  5. omwikkelden
  6. omwikkelden
v.t.t.
  1. heb omwikkeld
  2. hebt omwikkeld
  3. heeft omwikkeld
  4. hebben omwikkeld
  5. hebben omwikkeld
  6. hebben omwikkeld
v.v.t.
  1. had omwikkeld
  2. had omwikkeld
  3. had omwikkeld
  4. hadden omwikkeld
  5. hadden omwikkeld
  6. hadden omwikkeld
o.t.t.t.
  1. zal omwikkelen
  2. zult omwikkelen
  3. zal omwikkelen
  4. zullen omwikkelen
  5. zullen omwikkelen
  6. zullen omwikkelen
o.v.t.t.
  1. zou omwikkelen
  2. zou omwikkelen
  3. zou omwikkelen
  4. zouden omwikkelen
  5. zouden omwikkelen
  6. zouden omwikkelen
en verder
  1. ben omwikkeld
  2. bent omwikkeld
  3. is omwikkeld
  4. zijn omwikkeld
  5. zijn omwikkeld
  6. zijn omwikkeld
diversen
  1. omwikkel!
  2. omwikkelt!
  3. omwikkeld
  4. omwikkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omwikkelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
envolver omwikkelen beperken; bijsluiten; bijvoegen; compliceren; draperen; emballeren; indammen; ingewikkeld maken; inkapselen; inpakken; inperken; insluiten; inwikkelen; limiteren; met handen omvatten; met stof behangen; moeilijk maken; om het lijf binden; ombinden; omgeven; omringen; omspannen; omtrekken; omvatten; omwinden; toevoegen; verpakken; wikkelen
OtherRelated TranslationsOther Translations
envolver erbij betrekken; verwikkelen

Wiktionary Translations for omwikkelen:


Cross Translation:
FromToVia
omwikkelen vendar; envolver emmaillotermettre un petit enfant dans un maillot.