Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- ontzien:
-
Wiktionary:
- ontzien → deplorar, arrepentirse de, lamentar
Dutch
Detailed Translations for ontzien from Dutch to Spanish
ontzien:
-
ontzien (eerbiediging)
-
ontzien (in acht nemen; verschonen; sparen)
Conjugations for ontzien:
o.t.t.
- ontzie
- ontziet
- ontziet
- ontzien
- ontzien
- ontzien
o.v.t.
- ontzag
- ontzag
- ontzag
- ontzagen
- ontzagen
- ontzagen
v.t.t.
- heb ontzien
- hebt ontzien
- heeft ontzien
- hebben ontzien
- hebben ontzien
- hebben ontzien
v.v.t.
- had ontzien
- had ontzien
- had ontzien
- hadden ontzien
- hadden ontzien
- hadden ontzien
o.t.t.t.
- zal ontzien
- zult ontzien
- zal ontzien
- zullen ontzien
- zullen ontzien
- zullen ontzien
o.v.t.t.
- zou ontzien
- zou ontzien
- zou ontzien
- zouden ontzien
- zouden ontzien
- zouden ontzien
en verder
- ben ontzien
- bent ontzien
- is ontzien
- zijn ontzien
- zijn ontzien
- zijn ontzien
diversen
- ontzie!
- ontziet!
- ontzien
- ontziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontzien:
Noun | Related Translations | Other Translations |
acatación | eerbiediging; ontzien | |
estimación | eerbiediging; ontzien | achting; becijfering; berekening; calculatie; eerbied; gissing; inschatting; ontzag; raming; respect; schatting; taxatie; waardebepaling; waardeschatting |
observancia | eerbiediging; ontzien | inachtneming |
respeto | eerbiediging; ontzien | aanzien; achting; eerbied; eerbiediging; hoogachting; huldeblijk; inachtneming; niveau; ontzag; respect; waardering |
Verb | Related Translations | Other Translations |
perdonar | in acht nemen; ontzien; sparen; verschonen | cadeau doen; cadeau geven; doneren; excuseren; excuses aanbieden; geven; gunnen; gunst verlenen; kwijtschelden; schenken; vergeven; vergiffenis schenken; verontschuldigen |
respetar | in acht nemen; ontzien; sparen; verschonen | achten; eerbiedigen; hoogachten; hoogschatten; houden aan; respecteren |