Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. pingelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pingelen from Dutch to Spanish

pingelen:

pingelen verbe (pingel, pingelt, pingelde, pingelden, gepingeld)

  1. pingelen (marchanderen; onderhandelen; afdingen; sjacheren; afpingelen)

Conjugations for pingelen:

o.t.t.
  1. pingel
  2. pingelt
  3. pingelt
  4. pingelen
  5. pingelen
  6. pingelen
o.v.t.
  1. pingelde
  2. pingelde
  3. pingelde
  4. pingelden
  5. pingelden
  6. pingelden
v.t.t.
  1. heb gepingeld
  2. hebt gepingeld
  3. heeft gepingeld
  4. hebben gepingeld
  5. hebben gepingeld
  6. hebben gepingeld
v.v.t.
  1. had gepingeld
  2. had gepingeld
  3. had gepingeld
  4. hadden gepingeld
  5. hadden gepingeld
  6. hadden gepingeld
o.t.t.t.
  1. zal pingelen
  2. zult pingelen
  3. zal pingelen
  4. zullen pingelen
  5. zullen pingelen
  6. zullen pingelen
o.v.t.t.
  1. zou pingelen
  2. zou pingelen
  3. zou pingelen
  4. zouden pingelen
  5. zouden pingelen
  6. zouden pingelen
diversen
  1. pingel!
  2. pingelt!
  3. gepingeld
  4. pingelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pingelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
negociar handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer
regatear afbedelen; afsmeken; aftroggelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
negociar afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren ageren; bemiddelen; handel drijven; handelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren
regatear afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; beknibbelen; dingen; knibbelen; knijpen; schrapen

Wiktionary Translations for pingelen:


Cross Translation:
FromToVia
pingelen regatear marchander — (sens 1)