Dutch

Detailed Translations for raak from Dutch to Spanish

raak:


Translation Matrix for raak:

NounRelated TranslationsOther Translations
listo genie; geniekorps
vivo vluggerd
zorro leperd; leperik; rekel; sluw mens; vos
ModifierRelated TranslationsOther Translations
afilado adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig achterbaks; afgeslepen; arglistig; behendig; bekwaam; bijdehand; clever; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; gepolijst; geraffineerd; gescherpt; geslepen; gewiekst; gladgemaakt; gladgeslepen; gluiperig; handig; kien; kundig; leep; link; listig; loos; pienter; puntig; scherp; scherp gepunt; scherpgerand; schrander; slim; slinks; sluw; snood; snugger; spits; stiekem; uitgekookt; uitgeslapen; vaardig; vlijmend; vlijmscherp; zoekgeraakt
agudo adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig acuut; behendig; beklemmend; bekwaam; bijdehand; bitter teleurgesteld; clever; doordringend; felle; gevat; handig; hard; hoog; indringend; intelligent; intens; intensief; kien; knellend; kundig; met een scherp oog; nauwlettend; nijpend; pienter; puntig; schel; schel klinkend; scherp; scherp gepunt; scherpklinkend; scherpzinnig; schrander; schril; slim; smartelijk; snedig; snerpend; snugger; spits; uitgekookt; uitgeslapen; vaardig; verbitterd; vlijmend; vlijmscherp
aprovechado adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig behendig; bekwaam; bruikbare; clever; handig; kien; kundig; pienter; schrander; slim; snugger; uitgeslapen; vaardig
astuto adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig achterbaks; arglistig; bij de pinken; clever; doortrapt; effen; egaal; gehaaid; gelijk; gemeen; geniaal; geniepig; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; glad; gluiperig; goochem; ijdel; kien; leeg; leep; link; listig; loos; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend; ongevuld; pienter; plat; puntig; scherp; schrander; slim; slinks; sluw; snedig; snood; snugger; spits; stiekem; strak; uitgekookt; uitgeslapen; van één kleur; vernuftig; vlak; vlakuit
avispado adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig arglistig; berekenend; bij de pinken; bits; clever; doortrapt; gehaaid; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gis; goochem; kattig; kien; leep; link; listig; pinnig; schrander; slim; slinks; sluw; spinnig; uitgeslapen
conciso kernachtig; raak beknopt; bondig; indifferent; koel; kort; laconiek; lauw; minimaal; nuchter; ongevoelig; ongeïnteresseerd; onverschillig; summier; zakelijk
despierto adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig ad rem; behendig; bekwaam; bezet; bij de pinken; bijdehand; clever; druk; drukbezet; geagiteerd; gehaaid; geniaal; geslepen; gewiekst; goochem; handig; kien; kundig; leep; levendig; loos; pienter; schrander; slagvaardig; slim; sluw; spits; uitgekookt; uitgeslapen; vaardig; verhit; vernuftig; wakker; zoekgeraakt
diestro adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig bedreven; behendig; bekwaam; briljant; bruikbare; geoefend; gepolijst; geslepen; gladgemaakt; gladgeslepen; handig; handzaam; ingenieus; knap; kundig; kunstig; rechts; rechtshandig; vaardig; vindingrijk
ingenioso adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig arglistig; behendig; bekwaam; bevattelijk; bij de pinken; bijdehand; briljant; clever; doortrapt; gehaaid; geniaal; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; goedleers; goochem; handig; ingenieus; inventief; kien; knap; kundig; kunstig; leep; link; listig; pienter; scherpzinnig; schrander; slim; slinks; sluw; snedig; snugger; spits; spitsvondig; uitgekiend; uitgekookt; uitgeslapen; vaardig; vernuftig; vindingrijk; vlug van begrip
inteligente adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig aantrekkelijke; bevattelijk; bij de pinken; briljant; clever; geleerd; gevat; gis; goedleers; goochem; ingenieus; intelligent; kien; knap; kundig; kunstig; pienter; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; snugger; uitgeslapen; vaardig; vindingrijk; vlug van begrip; wijs
ladino adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; geniepig; gepolijst; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gladgemaakt; gladgeslepen; gluiperig; in het geniep; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem
listo adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig aantrekkelijke; achterbaks; af; afgedaan; afgelopen; arglistig; bedreven; behendig; bekwaam; bereid; berekenend; beëindigd; bij de pinken; briljant; clever; doortrapt; gedaan; gehaaid; gemeen; geniepig; geoefend; gepakt; gepleegd; gepolijst; geraffineerd; gereed; geslepen; gevat; gewiekst; geëindigd; gis; gladgemaakt; gladgeslepen; gluiperig; goochem; handig; ingenieus; intelligent; kien; klaar; knap; kundig; kunstig; leep; link; listig; over; paraat; pienter; puntig; scherp; scherpzinnig; schrander; slim; slinks; sluw; snedig; snood; snugger; spits; spitsvondig; stiekem; uit; uitgekiend; uitgekookt; uitgeslapen; vaardig; vindingrijk; volbracht; voltooid; voorbij
oportuno adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig berekenend; gehaaid; gelegen; gevat; gewiekst; opportuun; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; uitgeslapen; van pas
pronto a la réplica adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig
sustancial kernachtig; raak
vivaracho adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig kittig
vivo adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig achterbaks; actief; berekenend; bevredigd; beweeglijk; bezet; bij de pinken; bijdehand; bitter teleurgesteld; blij; blijgestemd; blijmoedig; clever; doortrapt; druk; drukbezet; dynamisch; energiek; felle; fleurig; geagiteerd; gebloemd; gehaaid; gemeen; geniepig; genoeg; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gis; gluiperig; goedgehumeurd; goedgeluimd; goochem; in leven; kien; kittig; kleurrijk; leep; levend; levendig; listig; ongeblust; opgetogen; opgewekt; pienter; schrander; slim; slinks; sluw; snood; spits; stiekem; tevreden; uitgekookt; uitgeslapen; verbitterd; vergenoegd; verhit; verzadigd; voldaan; vrolijk; welgemoed; welgestemd
zorro adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig achterbaks; berekenend; bij de pinken; clever; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; goochem; kien; leep; listig; scherpzinnig; schrander; slim; slinks; sluw; snood; spitsvondig; stiekem; uitgekiend; uitgekookt; uitgeslapen

Wiktionary Translations for raak:

raak
adjective
  1. zijn doel treffend

raken:

raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)

  1. raken (betreffen; aangaan)
  2. raken (beïnvloeden; treffen)
  3. raken (treffen; beroeren)
  4. raken (ontroeren; treffen)
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
  5. raken (terechtkomen; treffen)

Conjugations for raken:

o.t.t.
  1. raak
  2. raakt
  3. raakt
  4. raken
  5. raken
  6. raken
o.v.t.
  1. raakte
  2. raakte
  3. raakte
  4. raakten
  5. raakten
  6. raakten
v.t.t.
  1. heb geraakt
  2. hebt geraakt
  3. heeft geraakt
  4. hebben geraakt
  5. hebben geraakt
  6. hebben geraakt
v.v.t.
  1. had geraakt
  2. had geraakt
  3. had geraakt
  4. hadden geraakt
  5. hadden geraakt
  6. hadden geraakt
o.t.t.t.
  1. zal raken
  2. zult raken
  3. zal raken
  4. zullen raken
  5. zullen raken
  6. zullen raken
o.v.t.t.
  1. zou raken
  2. zou raken
  3. zou raken
  4. zouden raken
  5. zouden raken
  6. zouden raken
en verder
  1. ben geraakt
  2. bent geraakt
  3. is geraakt
  4. zijn geraakt
  5. zijn geraakt
  6. zijn geraakt
diversen
  1. raak!
  2. raakt!
  3. geraakt
  4. rakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

raken [znw.] nom

  1. raken (treffen)

Translation Matrix for raken:

NounRelated TranslationsOther Translations
enfrentamiento raken; treffen argument; botsing; conflict; confrontatie; onenigheid; ontmoeting; ruzie; treffen; twist
golpear bekloppen
tocar aanraken; aantikken
tomar beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
adoptar beroeren; beïnvloeden; raken; treffen aannemen; adopteren; annexeren; een mening aanhangen; een mening zijn toegedaan; inlijven; overnemen
afectar beïnvloeden; raken; treffen aangaan; afbreuk doen aan; belasteren; benadelen; betreffen; bezeren; blesseren; deren; duperen; inwerken; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; slaan op; smaden; verwonden
alcanzar beroeren; raken; treffen aangeven; aanreiken; achteropkomen; behalen; bereiken; binnenbrengen; binnenhalen; brengen; doordringen; gebukt gaan onder; geraken; geven; inhalen; inlopen; komen tot; langs brengen; meebrengen; penetreren in; reiken; terecht komen; torsen; verkrijgen; winnen
azotar beroeren; raken; treffen afranselen; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; knuppelen
batir beroeren; raken; treffen beroeren; iemand raken; iemand treffen; inkloppen; klutsen; knuppelen; ranselen; roeren
comer un peón beroeren; raken; treffen iemand raken; iemand treffen
concenir aangaan; betreffen; raken
conmover beroeren; beïnvloeden; ontroeren; raken; treffen bewegen; omroeren; opschudden; roeren; zich verplaatsen
dar golpes beroeren; raken; treffen aankloppen; aantikken; beuken; bomen kappen; een klap geven; hakken; houwen; iemand raken; iemand treffen; kappen; kloppen; omhakken; rammen; slaan; tikken; vellen
emocionar beroeren; ontroeren; raken; treffen
encontrar beroeren; raken; treffen aanboren; aantreffen; boren; lokaliseren; ontdekken; oprijzen; opsporen; rijzen; tegenkomen; traceren; vinden
golpear beroeren; raken; treffen aankloppen; aantikken; beuken; bonken; bonzen; een klap geven; hameren; hard slaan; heien; hengsten; iemand raken; iemand treffen; ineenslaan; inkloppen; klepperen; kletteren; kloppen; luiden; meppen; rammelen; rammen; slaan; tegen elkaar slaan; tikken; timmeren
influenciar beïnvloeden; raken; treffen
influir en beïnvloeden; raken; treffen beïnvloeden
ir a parar en raken; terechtkomen; treffen
llegar a raken; terechtkomen; treffen bereiken; doordringen; komen tot; penetreren in; reiken
mover beroeren; ontroeren; raken; treffen bewegen; deponeren; disloqueren; duwen; gaan; iets verplaatsen; leggen; lopen; mixen; mobiliseren; neerleggen; neerzetten; omroeren; onderuit halen; opschudden; plaatsen; roeren; stappen; stationeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; wriggelen; wrikken; zetten; zich verplaatsen; zich voortbewegen
pegar beroeren; raken; treffen aan elkaar bevestigen; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aanhechten; aankleven; aanlijmen; afbedelen; afranselen; beplakken; bevestigen; bonken; hameren; hechten; heien; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; rammen; samenplakken; slaan; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastmaken; vastplakken
referirse a aangaan; betreffen; raken aangaan; bedoelen; betreffen; ergens iets mee willen zeggen; slaan op
revolver beroeren; ontroeren; raken; treffen beroeren; bewegen; graaien; grabbelen; in beweging brengen; in iets rondtasten; overhoop halen; rommelen; rondwroeten; snuffelen
tener que ver con beïnvloeden; raken; treffen
tener suerte beroeren; beïnvloeden; raken; treffen boffen; geluk hebben; het treffen; mazzel hebben; zwijnen
tocar aangaan; betreffen; raken aanraken; aanroeren; aanstippen; bespelen; betasten; bevoelen; even aanraken; ten deel vallen; toekomen; toevallen; voelen
tomar beroeren; raken; treffen aanpakken; aanvatten; aanwenden; annexeren; belopen; benutten; betrappen; betreden; bewandelen; binden; binnenkrijgen; boeien; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; te voet afleggen; toepassen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen
- aankomen; aanraken; treffen

Related Words for "raken":

  • rak

Synonyms for "raken":


Antonyms for "raken":


Related Definitions for "raken":

  1. even vastpakken, tegen iets of iemand aankomen1
    • de ballon raakte de grond1
  2. hem ontroeren1
    • zijn opmerking raakte me erg1
  3. het worden1
    • hij raakte totaal overstuur1
  4. hem een klap, schot of stoot toebrengen1
    • de kogel raakte hem in de schouder1

Wiktionary Translations for raken:


Cross Translation:
FromToVia
raken pegar; golpear; dar; batir hit — to give a blow
raken encontrarse meet — converge and touch
raken tocar touch — make physical contact with
raken tocar touch — affect emotionally
raken alcanzar; conseguir atteindretoucher de loin au moyen d’un projectile.
raken volverse; llegar a ser devenircommencer à être ce qu’on n’était pas ; passer d’une situation, d’un état à un autre.
raken golpear; pegar frapper — A TRIER
raken llegar parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
raken mirar; concernir; incumbir regarder — voir, observer
raken tocar toucher — Mettre la main sur quelque chose

Related Translations for raak