Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. reduceren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for reduceren from Dutch to Spanish

reduceren:

reduceren verbe (reduceer, reduceert, reduceerde, reduceerden, gereduceerd)

  1. reduceren (afprijzen; verminderen; verlagen)
  2. reduceren (verminderen; afnemen; beperken; )

Conjugations for reduceren:

o.t.t.
  1. reduceer
  2. reduceert
  3. reduceert
  4. reduceren
  5. reduceren
  6. reduceren
o.v.t.
  1. reduceerde
  2. reduceerde
  3. reduceerde
  4. reduceerden
  5. reduceerden
  6. reduceerden
v.t.t.
  1. heb gereduceerd
  2. hebt gereduceerd
  3. heeft gereduceerd
  4. hebben gereduceerd
  5. hebben gereduceerd
  6. hebben gereduceerd
v.v.t.
  1. had gereduceerd
  2. had gereduceerd
  3. had gereduceerd
  4. hadden gereduceerd
  5. hadden gereduceerd
  6. hadden gereduceerd
o.t.t.t.
  1. zal reduceren
  2. zult reduceren
  3. zal reduceren
  4. zullen reduceren
  5. zullen reduceren
  6. zullen reduceren
o.v.t.t.
  1. zou reduceren
  2. zou reduceren
  3. zou reduceren
  4. zouden reduceren
  5. zouden reduceren
  6. zouden reduceren
en verder
  1. is gereduceerd
  2. zijn gereduceerd
diversen
  1. reduceer!
  2. reduceert!
  3. gereduceerd
  4. reducerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

reduceren [znw.] nom

  1. reduceren (inkrimping; kleiner maken)
    la reducción; la restricción

Translation Matrix for reduceren:

NounRelated TranslationsOther Translations
reducción inkrimping; kleiner maken; reduceren afname; afslag; afzwakking; beknotting; daling; deflatie; korting; minder worden; prijsdaling; prijsverlaging; reductie; teruggang; terugloop; vermindering
restricción inkrimping; kleiner maken; reduceren beding; begrenzing; beknotting; bepaling; beperking; conditie; criterium; eis; grens; kriterium; limiet; restrictie; voorbehoud; voorwaarde
VerbRelated TranslationsOther Translations
aminorar afprijzen; reduceren; verlagen; verminderen afnemen; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; lager maken; minder worden; minimaliseren; ophouden; slinken; temporiseren; verkleinen; verlagen; verminderen; vertragen
atenuar afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afnemen; dichtslaan; dichtwerpen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen
bajar el precio afprijzen; reduceren; verlagen; verminderen lager maken; verlagen
rebajar afprijzen; reduceren; verlagen; verminderen achteruitgaan; afnemen; declineren; kleiner maken; lager maken; minder worden; minimaliseren; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten; verkleinen; verlagen
reducir afnemen; afprijzen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afbreuk doen aan; afnemen; beknotten; benadelen; beperken; declineren; herleiden; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; minder maken; minder worden; minimaliseren; neerleggen; onderuit halen; schaden; slinken; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verminderen
reducirse afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afnemen; dalen; declineren; door koken dikker maken; door koken verdikken; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; slinken; tanen; teruggaan; verdikken; verminderen; vervallen
- beperken

Synonyms for "reduceren":


Antonyms for "reduceren":


Related Definitions for "reduceren":

  1. ergens een grens aan stellen, het omlaagbrengen1
    • het aantal werknemers is gereduceerd1

Wiktionary Translations for reduceren:

reduceren
verb
  1. het verlagen van het oxidatiegetal door het toevoegen van elektronen aan een molecuul of ion

Cross Translation:
FromToVia
reduceren reducir; menguar; suprimir abate — to bring down or reduce to a lower state
reduceren bajar; inclinar abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
reduceren reducir réduirerestreindre, diminuer, ou faire diminuer.