Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. scalperen:


Dutch

Detailed Translations for scalperen from Dutch to Spanish

scalperen:

scalperen verbe (scalpeer, scalpeert, scalpeerde, scalpeerden, gescalpeerd)

  1. scalperen (van scalp beroven; van scalp ontdoen)

Conjugations for scalperen:

o.t.t.
  1. scalpeer
  2. scalpeert
  3. scalpeert
  4. scalperen
  5. scalperen
  6. scalperen
o.v.t.
  1. scalpeerde
  2. scalpeerde
  3. scalpeerde
  4. scalpeerden
  5. scalpeerden
  6. scalpeerden
v.t.t.
  1. heb gescalpeerd
  2. hebt gescalpeerd
  3. heeft gescalpeerd
  4. hebben gescalpeerd
  5. hebben gescalpeerd
  6. hebben gescalpeerd
v.v.t.
  1. had gescalpeerd
  2. had gescalpeerd
  3. had gescalpeerd
  4. hadden gescalpeerd
  5. hadden gescalpeerd
  6. hadden gescalpeerd
o.t.t.t.
  1. zal scalperen
  2. zult scalperen
  3. zal scalperen
  4. zullen scalperen
  5. zullen scalperen
  6. zullen scalperen
o.v.t.t.
  1. zou scalperen
  2. zou scalperen
  3. zou scalperen
  4. zouden scalperen
  5. zouden scalperen
  6. zouden scalperen
en verder
  1. ben gescalpeerd
  2. bent gescalpeerd
  3. is gescalpeerd
  4. zijn gescalpeerd
  5. zijn gescalpeerd
  6. zijn gescalpeerd
diversen
  1. scalpeer!
  2. scalpeert!
  3. gescalpeerd
  4. scalperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for scalperen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
escalpar scalperen; van scalp beroven; van scalp ontdoen