Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. terugkrabbelen:


Dutch

Detailed Translations for terugkrabbelen from Dutch to Spanish

terugkrabbelen:

terugkrabbelen verbe (krabbel terug, krabbelt terug, krabbelde terug, krabbelden terug, teruggekrabbeld)

  1. terugkrabbelen

Conjugations for terugkrabbelen:

o.t.t.
  1. krabbel terug
  2. krabbelt terug
  3. krabbelt terug
  4. krabbelen terug
  5. krabbelen terug
  6. krabbelen terug
o.v.t.
  1. krabbelde terug
  2. krabbelde terug
  3. krabbelde terug
  4. krabbelden terug
  5. krabbelden terug
  6. krabbelden terug
v.t.t.
  1. ben teruggekrabbeld
  2. bent teruggekrabbeld
  3. is teruggekrabbeld
  4. zijn teruggekrabbeld
  5. zijn teruggekrabbeld
  6. zijn teruggekrabbeld
v.v.t.
  1. was teruggekrabbeld
  2. was teruggekrabbeld
  3. was teruggekrabbeld
  4. waren teruggekrabbeld
  5. waren teruggekrabbeld
  6. waren teruggekrabbeld
o.t.t.t.
  1. zal terugkrabbelen
  2. zult terugkrabbelen
  3. zal terugkrabbelen
  4. zullen terugkrabbelen
  5. zullen terugkrabbelen
  6. zullen terugkrabbelen
o.v.t.t.
  1. zou terugkrabbelen
  2. zou terugkrabbelen
  3. zou terugkrabbelen
  4. zouden terugkrabbelen
  5. zouden terugkrabbelen
  6. zouden terugkrabbelen
diversen
  1. krabbel terug!
  2. krabbelt terug!
  3. teruggekrabbeld
  4. terugkrabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for terugkrabbelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
desistir de terugkrabbelen aflaten; de brui geven aan; opgeven; ophouden
echarse atrás terugkrabbelen
recoger velas terugkrabbelen bakzeil halen