Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afschotten:


Dutch

Detailed Translations for afschotten from Dutch to French

afschotten:

afschotten verbe (schot af, schotte af, schotten af, afgeschot)

  1. afschotten (afschutten)
    palissader; enclore; clôturer
    • palissader verbe (palissade, palissades, palissadons, palissadez, )
    • enclore verbe
    • clôturer verbe (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )

Conjugations for afschotten:

o.t.t.
  1. schot af
  2. schot af
  3. schot af
  4. schotten af
  5. schotten af
  6. schotten af
o.v.t.
  1. schotte af
  2. schotte af
  3. schotte af
  4. schotten af
  5. schotten af
  6. schotten af
v.t.t.
  1. heb afgeschot
  2. hebt afgeschot
  3. heeft afgeschot
  4. hebben afgeschot
  5. hebben afgeschot
  6. hebben afgeschot
v.v.t.
  1. had afgeschot
  2. had afgeschot
  3. had afgeschot
  4. hadden afgeschot
  5. hadden afgeschot
  6. hadden afgeschot
o.t.t.t.
  1. zal afschotten
  2. zult afschotten
  3. zal afschotten
  4. zullen afschotten
  5. zullen afschotten
  6. zullen afschotten
o.v.t.t.
  1. zou afschotten
  2. zou afschotten
  3. zou afschotten
  4. zouden afschotten
  5. zouden afschotten
  6. zouden afschotten
diversen
  1. schot af!
  2. schot af!
  3. afgeschot
  4. afschottende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afschotten [znw.] nom

  1. afschotten (afschutten)

Translation Matrix for afschotten:

NounRelated TranslationsOther Translations
pose d'une clôture afschotten; afschutten
VerbRelated TranslationsOther Translations
clôturer afschotten; afschutten afbakenen; afdekken; afpalen; afschermen; afschutten; afsluiten; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; naar einde toewerken; omheinen; omlijnen
enclore afschotten; afschutten omheinen
palissader afschotten; afschutten omheinen