Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. bedoezelen:


Dutch

Detailed Translations for bedoezelen from Dutch to French

bedoezelen:

bedoezelen verbe (bedoezel, bedoezelt, bedoezelde, bedoezelden, bedoezeld)

  1. bedoezelen
    estomper
    • estomper verbe (estompe, estompes, estompons, estompez, )

Conjugations for bedoezelen:

o.t.t.
  1. bedoezel
  2. bedoezelt
  3. bedoezelt
  4. bedoezelen
  5. bedoezelen
  6. bedoezelen
o.v.t.
  1. bedoezelde
  2. bedoezelde
  3. bedoezelde
  4. bedoezelden
  5. bedoezelden
  6. bedoezelden
v.t.t.
  1. heb bedoezeld
  2. hebt bedoezeld
  3. heeft bedoezeld
  4. hebben bedoezeld
  5. hebben bedoezeld
  6. hebben bedoezeld
v.v.t.
  1. had bedoezeld
  2. had bedoezeld
  3. had bedoezeld
  4. hadden bedoezeld
  5. hadden bedoezeld
  6. hadden bedoezeld
o.t.t.t.
  1. zal bedoezelen
  2. zult bedoezelen
  3. zal bedoezelen
  4. zullen bedoezelen
  5. zullen bedoezelen
  6. zullen bedoezelen
o.v.t.t.
  1. zou bedoezelen
  2. zou bedoezelen
  3. zou bedoezelen
  4. zouden bedoezelen
  5. zouden bedoezelen
  6. zouden bedoezelen
diversen
  1. bedoezel!
  2. bedoezelt!
  3. bedoezeld
  4. bedoezelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bedoezelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
estomper bedoezelen tanen; verbleken; vervagen