Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. debuteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for debuteren from Dutch to French

debuteren:

debuteren verbe (debuteer, debuteert, debuteerde, debuteerden, gedebuteerd)

  1. debuteren
    débuter
    • débuter verbe (débute, débutes, débutons, débutez, )

Conjugations for debuteren:

o.t.t.
  1. debuteer
  2. debuteert
  3. debuteert
  4. debuteren
  5. debuteren
  6. debuteren
o.v.t.
  1. debuteerde
  2. debuteerde
  3. debuteerde
  4. debuteerden
  5. debuteerden
  6. debuteerden
v.t.t.
  1. heb gedebuteerd
  2. hebt gedebuteerd
  3. heeft gedebuteerd
  4. hebben gedebuteerd
  5. hebben gedebuteerd
  6. hebben gedebuteerd
v.v.t.
  1. had gedebuteerd
  2. had gedebuteerd
  3. had gedebuteerd
  4. hadden gedebuteerd
  5. hadden gedebuteerd
  6. hadden gedebuteerd
o.t.t.t.
  1. zal debuteren
  2. zult debuteren
  3. zal debuteren
  4. zullen debuteren
  5. zullen debuteren
  6. zullen debuteren
o.v.t.t.
  1. zou debuteren
  2. zou debuteren
  3. zou debuteren
  4. zouden debuteren
  5. zouden debuteren
  6. zouden debuteren
diversen
  1. debuteer!
  2. debuteert!
  3. gedebuteerd
  4. debuterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for debuteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
débuter debuteren aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; ondernemen; starten; van start gaan

Wiktionary Translations for debuteren:

debuteren
verb
  1. voor de eerste keer doen