Summary


Dutch

Detailed Translations for halveren from Dutch to French

halveren:

halveren verbe (halveer, halveert, halveerde, halveerden, gehalveerd)

  1. halveren (in tweeën delen; middendoor snijden)

Conjugations for halveren:

o.t.t.
  1. halveer
  2. halveert
  3. halveert
  4. halveren
  5. halveren
  6. halveren
o.v.t.
  1. halveerde
  2. halveerde
  3. halveerde
  4. halveerden
  5. halveerden
  6. halveerden
v.t.t.
  1. heb gehalveerd
  2. hebt gehalveerd
  3. heeft gehalveerd
  4. hebben gehalveerd
  5. hebben gehalveerd
  6. hebben gehalveerd
v.v.t.
  1. had gehalveerd
  2. had gehalveerd
  3. had gehalveerd
  4. hadden gehalveerd
  5. hadden gehalveerd
  6. hadden gehalveerd
o.t.t.t.
  1. zal halveren
  2. zult halveren
  3. zal halveren
  4. zullen halveren
  5. zullen halveren
  6. zullen halveren
o.v.t.t.
  1. zou halveren
  2. zou halveren
  3. zou halveren
  4. zouden halveren
  5. zouden halveren
  6. zouden halveren
en verder
  1. is gehalveerd
  2. zijn gehalveerd
diversen
  1. halveer!
  2. halveert!
  3. gehalveerd
  4. halverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for halveren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
couper en deux halveren; in tweeën delen; middendoor snijden doorknippen; doorsnijden; in tweeën hakken
diviser en deux halveren; in tweeën delen; middendoor snijden in tweeën hakken
partager en deux halveren; in tweeën delen; middendoor snijden in tweeën hakken
réduire de moitié halveren; in tweeën delen; middendoor snijden in tweeën hakken

Wiktionary Translations for halveren:


Cross Translation:
FromToVia
halveren diviser en deux halve — to divide
halveren partager en deux halbieren — (transitiv) etwas in zwei Hälften gleicher Größe aufteilen