Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. interview:
  2. interviewen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for interview from Dutch to French

interview:

interview [het ~] nom

  1. het interview (vraaggesprek)
    l'interview; l'entretien; la conversation

Translation Matrix for interview:

NounRelated TranslationsOther Translations
conversation interview; vraaggesprek babbeltje; besprekingen; causerie; chat; chatgesprek; conversatie; dialoog; discussie; gebabbel; gesprek; mondeling onderhoud; praatje; samenspraak; samenspraken; tweegesprek; tweespraak; vergaderingen
entretien interview; vraaggesprek babbeltje; causerie; conversatie; dialoog; discussie; gebabbel; gesprek; in goede staat houden; kost; mondeling onderhoud; onderhoud; onderhoudsgeld; praatje; samenspraak; tweegesprek; tweespraak; verzorging; voedsel
interview interview; vraaggesprek dialoog; gesprek; mondeling onderhoud; samenspraak; tweegesprek; tweespraak
- vraaggesprek

Related Words for "interview":


Synonyms for "interview":


Related Definitions for "interview":

  1. gesprek waarbij de één vragen stelt en de ander antwoordt1
    • het interview werd door de radio uitgezonden1

Wiktionary Translations for interview:

interview
noun
  1. een gesprek met iemand over diens opvattingen en ervaringen
interview
Cross Translation:
FromToVia
interview entretien; interview interview — conversation with journalist etc.
interview entrevue; interview Interview — Befragung mit dem Ziel, von dem/den Befragten Informationen oder Ansichten in Erfahrung zu bringen

interviewen:

interviewen verbe (interview, interviewt, interviewde, interviewden, geïnterviewd)

  1. interviewen (een interview houden)
    accorder une interview; interviewer; donner une interview
    • interviewer verbe (interviewe, interviewes, interviewons, interviewez, )

Conjugations for interviewen:

o.t.t.
  1. interview
  2. interviewt
  3. interviewt
  4. interviewen
  5. interviewen
  6. interviewen
o.v.t.
  1. interviewde
  2. interviewde
  3. interviewde
  4. interviewden
  5. interviewden
  6. interviewden
v.t.t.
  1. heb geïnterviewd
  2. hebt geïnterviewd
  3. heeft geïnterviewd
  4. hebben geïnterviewd
  5. hebben geïnterviewd
  6. hebben geïnterviewd
v.v.t.
  1. had geïnterviewd
  2. had geïnterviewd
  3. had geïnterviewd
  4. hadden geïnterviewd
  5. hadden geïnterviewd
  6. hadden geïnterviewd
o.t.t.t.
  1. zal interviewen
  2. zult interviewen
  3. zal interviewen
  4. zullen interviewen
  5. zullen interviewen
  6. zullen interviewen
o.v.t.t.
  1. zou interviewen
  2. zou interviewen
  3. zou interviewen
  4. zouden interviewen
  5. zouden interviewen
  6. zouden interviewen
en verder
  1. ben geïnterviewd
  2. bent geïnterviewd
  3. is geïnterviewd
  4. zijn geïnterviewd
  5. zijn geïnterviewd
  6. zijn geïnterviewd
diversen
  1. interview!
  2. interviewt!
  3. geïnterviewd
  4. interviewend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for interviewen:

NounRelated TranslationsOther Translations
interviewer interviewer
VerbRelated TranslationsOther Translations
accorder une interview een interview houden; interviewen
donner une interview een interview houden; interviewen
interviewer een interview houden; interviewen

Related Words for "interviewen":


Wiktionary Translations for interviewen:

interviewen
verb
  1. een vraaggesprek met iemand houden

Cross Translation:
FromToVia
interviewen → [[avoir une entrevue]]; interroger interview — to obtain an interview

Related Translations for interview