Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. inweken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for inweken from Dutch to French

inweken:

inweken verbe (week in, weekt in, weekte in, weekten in, ingeweekt)

  1. inweken
    détremper; faire tremper; faire macérer
    • détremper verbe (détrempe, détrempes, détrempons, détrempez, )

Conjugations for inweken:

o.t.t.
  1. week in
  2. weekt in
  3. weekt in
  4. weken in
  5. weken in
  6. weken in
o.v.t.
  1. weekte in
  2. weekte in
  3. weekte in
  4. weekten in
  5. weekten in
  6. weekten in
v.t.t.
  1. heb ingeweekt
  2. hebt ingeweekt
  3. heeft ingeweekt
  4. hebben ingeweekt
  5. hebben ingeweekt
  6. hebben ingeweekt
v.v.t.
  1. had ingeweekt
  2. had ingeweekt
  3. had ingeweekt
  4. hadden ingeweekt
  5. hadden ingeweekt
  6. hadden ingeweekt
o.t.t.t.
  1. zal inweken
  2. zult inweken
  3. zal inweken
  4. zullen inweken
  5. zullen inweken
  6. zullen inweken
o.v.t.t.
  1. zou inweken
  2. zou inweken
  3. zou inweken
  4. zouden inweken
  5. zouden inweken
  6. zouden inweken
en verder
  1. is ingeweekt
diversen
  1. week in!
  2. weekt in!
  3. ingeweekt
  4. inwekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inweken [znw.] nom

  1. inweken (weken)
    le trempage

Translation Matrix for inweken:

NounRelated TranslationsOther Translations
trempage inweken; weken
VerbRelated TranslationsOther Translations
détremper inweken
faire macérer inweken
faire tremper inweken in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken

Wiktionary Translations for inweken:

inweken
verb
  1. ôter d’un linge