Summary


Dutch

Detailed Translations for kniezen from Dutch to French

kniezen:

kniezen verbe (knies, kniest, kniesde, kniesden, gekniesd)

  1. kniezen (mokken)
    bouder; faire la moue; faire la tête; faire la mine
    • bouder verbe (boude, boudes, boudons, boudez, )

Conjugations for kniezen:

o.t.t.
  1. knies
  2. kniest
  3. kniest
  4. kniezen
  5. kniezen
  6. kniezen
o.v.t.
  1. kniesde
  2. kniesde
  3. kniesde
  4. kniesden
  5. kniesden
  6. kniesden
v.t.t.
  1. heb gekniesd
  2. hebt gekniesd
  3. heeft gekniesd
  4. hebben gekniesd
  5. hebben gekniesd
  6. hebben gekniesd
v.v.t.
  1. had gekniesd
  2. had gekniesd
  3. had gekniesd
  4. hadden gekniesd
  5. hadden gekniesd
  6. hadden gekniesd
o.t.t.t.
  1. zal kniezen
  2. zult kniezen
  3. zal kniezen
  4. zullen kniezen
  5. zullen kniezen
  6. zullen kniezen
o.v.t.t.
  1. zou kniezen
  2. zou kniezen
  3. zou kniezen
  4. zouden kniezen
  5. zouden kniezen
  6. zouden kniezen
diversen
  1. knies!
  2. kniest!
  3. gekniesd
  4. kniezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kniezen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bouder kniezen; mokken bokken; bokkig zijn; bouderen; een pruillip trekken; kwaad zijn; pruilen; schuimbekken; steigeren; woedend zijn
faire la mine kniezen; mokken bouderen; een pruillip trekken; pruilen
faire la moue kniezen; mokken bouderen; een pruillip trekken; pruilen
faire la tête kniezen; mokken bokken; bokkig zijn; bouderen; een pruillip trekken; pruilen; steigeren