Dutch
Detailed Translations for krachteloos maken from Dutch to French
krachteloos maken:
krachteloos maken verbe (maak krachteloos, maakt krachteloos, maakte krachteloos, maakten krachteloos, krachteloos gemaakt)
-
krachteloos maken (machteloos maken)
paralyser; rendre impuissant-
paralyser verbe (paralyse, paralyses, paralysons, paralysez, paralysent, paralysais, paralysait, paralysions, paralysiez, paralysaient, paralysai, paralysas, paralysa, paralysâmes, paralysâtes, paralysèrent, paralyserai, paralyseras, paralysera, paralyserons, paralyserez, paralyseront)
-
rendre impuissant verbe
-
-
krachteloos maken (verlammen; ontwrichten)
paralyser; disloquer; se fouler; déboîter-
paralyser verbe (paralyse, paralyses, paralysons, paralysez, paralysent, paralysais, paralysait, paralysions, paralysiez, paralysaient, paralysai, paralysas, paralysa, paralysâmes, paralysâtes, paralysèrent, paralyserai, paralyseras, paralysera, paralyserons, paralyserez, paralyseront)
-
disloquer verbe (disloque, disloques, disloquons, disloquez, disloquent, disloquais, disloquait, disloquions, disloquiez, disloquaient, disloquai, disloquas, disloqua, disloquâmes, disloquâtes, disloquèrent, disloquerai, disloqueras, disloquera, disloquerons, disloquerez, disloqueront)
-
se fouler verbe
-
déboîter verbe (déboîte, déboîtes, déboîtons, déboîtez, déboîtent, déboîtais, déboîtait, déboîtions, déboîtiez, déboîtaient, déboîtai, déboîtas, déboîta, déboîtâmes, déboîtâtes, déboîtèrent, déboîterai, déboîteras, déboîtera, déboîterons, déboîterez, déboîteront)
-
Conjugations for krachteloos maken:
o.t.t.
- maak krachteloos
- maakt krachteloos
- maakt krachteloos
- maken krachteloos
- maken krachteloos
- maken krachteloos
o.v.t.
- maakte krachteloos
- maakte krachteloos
- maakte krachteloos
- maakten krachteloos
- maakten krachteloos
- maakten krachteloos
v.t.t.
- heb krachteloos gemaakt
- hebt krachteloos gemaakt
- heeft krachteloos gemaakt
- hebben krachteloos gemaakt
- hebben krachteloos gemaakt
- hebben krachteloos gemaakt
v.v.t.
- had krachteloos gemaakt
- had krachteloos gemaakt
- had krachteloos gemaakt
- hadden krachteloos gemaakt
- hadden krachteloos gemaakt
- hadden krachteloos gemaakt
o.t.t.t.
- zal krachteloos maken
- zult krachteloos maken
- zal krachteloos maken
- zullen krachteloos maken
- zullen krachteloos maken
- zullen krachteloos maken
o.v.t.t.
- zou krachteloos maken
- zou krachteloos maken
- zou krachteloos maken
- zouden krachteloos maken
- zouden krachteloos maken
- zouden krachteloos maken
en verder
- ben krachteloos gemaakt
- bent krachteloos gemaakt
- is krachteloos gemaakt
- zijn krachteloos gemaakt
- zijn krachteloos gemaakt
- zijn krachteloos gemaakt
diversen
- maak krachteloos!
- maakt krachteloos!
- krachteloos gemaakt
- krachteloos makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze