Dutch

Detailed Translations for onnozelheid from Dutch to French

onnozelheid:

onnozelheid [de ~ (v)] nom

  1. de onnozelheid (naïviteit; simpelheid; kinderlijkheid; naïveteit)
    la simplicité; l'ignorance; l'innocence; la candeur; la niaiserie; la naïveté; l'ingénuité; le fait d'être bonasse

Translation Matrix for onnozelheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
candeur kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid argeloosheid; naïveteit; onbedorvenheid; onschuld
fait d'être bonasse kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid
ignorance kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid duister; onbekendheid; ondeskundigheid; onkunde; onkundigheid; onwetendheid
ingénuité kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid argeloosheid; naïveteit; onbedorvenheid; onschuld
innocence kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid argeloosheid; naïveteit; onbedorvenheid; onschuld
naïveté kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid argeloosheid; goedgelovigheid; lichtgelovigheid; naïveteit; naïviteit; onbedorvenheid; onschuld
niaiserie kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid gebroddel; geklungel; ongein; schaapachtigheid
simplicité kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid argeloosheid; bescheidenheid; eenvoud; eenvoudigheid; makkelijkheid; natuurlijkheid; naïveteit; onbedorvenheid; ongekunsteldheid; onschuld; pretentieloosheid; simpelheid; simpliciteit; soberheid

Related Words for "onnozelheid":


Wiktionary Translations for onnozelheid:

onnozelheid
noun
  1. niaiserie, fadaise, bêtise.
  2. Confiance excessive, naïveté.
  3. Propos qui n’a aucun intérêt, aucune saveur
  4. caractère de celui qui est niais.

onnozel:


Translation Matrix for onnozel:

NounRelated TranslationsOther Translations
bête beest; dier; gedrocht; misbaksel; monster; mormel; wangedrocht; wanschepsel
imbécile achterlijke; dolleman; dom gansje; dom wicht; domkop; domme gans; domme koe; dommerik; domoor; druiloor; dwaas; geesteszieke; gek; geschifte; hansworst; hufter; idioot; kalfskop; klojo; klootzak; krankzinnige; kwast; kwibus; leeghoofdje; minkukel; nar; oen; onbenul; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; onnozele kerel; rasidioot; rund; schaapskop; schapenkop; simpele ziel; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sufferdje; sukkel; sul; uilenbal; uilskuiken; waanzinnige; zot; zwakzinnige
sot achterlijke; dolleman; domkop; dommerik; domoor; domoren; druiloor; dwaas; freak; geesteszieke; gek; gestoorde; hansworst; idioot; imbeciel; kalfskop; krankzinnige; kwast; kwibus; mafketel; maniak; nar; oen; onbenul; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; onnozele kerel; rund; schaapskop; schapenkop; simpele ziel; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sufferdje; sukkel; sul; uilskuiken; waanzinnige; zot
écervelé achterlijke; gek; geschifte; hansworst; idioot; kwast; kwibus; nar; waanzinnige; zot; zwakzinnige
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bête leeghoofdig; naief; onbenullig; onnozel achterlijk; argeloos; dom; dwaas; eigenaardig; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; infantiel; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; mesjogge; naïef; niet goed snik; onverstandig; overdreven kinderachtig; schaapachtig; stom; stupide; suf; typisch; uilachtig; vreemd; zot
bêtement leeghoofdig; onbenullig; onnozel domweg
distrait leeghoofdig; onbenullig; onnozel achteloos; gedachteloos; onwillekeurig; werktuiglijk; zonder erbij na te denken
imbécile leeghoofdig; onbenullig; onnozel achtergebleven; achterlijk; debiel; dement; dwaas; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; imbeciel; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; stupide; zot; zwakzinnig
innocent leeghoofdig; onbenullig; onnozel kuis; maagdelijk; onbedorven; onbevlekt; onschuldig; puur; rein; schuldeloos; schuldloos; vlekkeloos; zuiver
naïf naief; onnozel als een kind; argeloos; eenvoudig; gemakkelijk; goedgelovig; infantiel; kinderachtig; kinderlijk; licht; lichtgelovig; makkelijk; natuurlijk; naïef; niet moeilijk; ongedwongen; ongekunsteld; overdreven kinderachtig; simpel
naïvement naief; onnozel als een kind; argeloos; eenvoudig; gemakkelijk; goedgelovig; infantiel; kinderachtig; kinderlijk; licht; lichtgelovig; makkelijk; naïef; niet moeilijk; overdreven kinderachtig; simpel
nul leeghoofdig; onbenullig; onnozel generhande; generlei; nietig; nihil; nul; ongeldig; waardeloos
sans cervelle leeghoofdig; onbenullig; onnozel
sans tête leeghoofdig; onbenullig; onnozel
sot leeghoofdig; onbenullig; onnozel absurd; achterlijk; apart; belachelijk; bespottelijk; bijzonder; bizar; buitenissig; curieus; dwaas; eigenaardig; excentriek; geestelijk gestoord; geestesziek; gek; geschift; gestoord; getikt; grappig; hoorndol; humoristisch; idioot; idioterig; kierewiet; kluchtig; knots; koddig; komiek; komisch; krankjorum; krankzinnig; lachwekkend; leuk; maf; mal; merkwaardig; mesjogge; niet goed snik; onbezonnen; ongewoon; onwijs; stupide; typisch; vreemd; waanzinnig; zonderling; zot
sottement leeghoofdig; onbenullig; onnozel absurd; achterlijk; belachelijk; bespottelijk; dwaas; eigenaardig; geestelijk gestoord; gek; geschift; gestoord; getikt; grappig; hoorndol; humoristisch; idioot; idioterig; kierewiet; kluchtig; knots; koddig; komiek; komisch; krankjorum; krankzinnig; lachwekkend; leuk; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; onbezonnen; stupide; typisch; vreemd; zot
stupide achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; geesteloos; hersenloos; idioot; leeghoofdig; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; verstandeloos achterlijk; dom; dwaas; eigenaardig; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; onverstandig; stom; stupide; suf; typisch; vreemd; zot
stupidement leeghoofdig; onbenullig; onnozel
écervelé leeghoofdig; onbenullig; onnozel
état obtus achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; geesteloos; hersenloos; idioot; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; verstandeloos

Related Words for "onnozel":


Wiktionary Translations for onnozel:

onnozel
adjective
  1. Qualifie une personne qui se trouve dans un état de bien-être, de paix.
  2. Qui est crédule (5)
  3. militaire|fr Qui concerne les mines.
  4. naturel, ingénu, sans fard, sans apprêt, sans artifice.
  5. désuet|fr oiseau de fauconnerie que l’on prenait dans le nid alors qu’il n’en était pas encore sorti cit réf |3=Michèle Lenoble-Pinson |1=Poile et plume — termes de chasse et langue courante — vénerie, fauconnerie, chasse à tir |lien=http://books.google.fr/books?hl=fr&id=BFlc11P8bsAC&q=niais

Cross Translation:
FromToVia
onnozel absurde gormless — lacking intelligence
onnozel puéril gormless — naive

External Machine Translations: