Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. opgebold:
  2. opbollen:


Dutch

Detailed Translations for opgebold from Dutch to French

opgebold:

opgebold adj

  1. opgebold

Translation Matrix for opgebold:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
bouffi opgebold bol; bolvormig; bombastisch; gezwollen; hoogdravend; kogelvormig; opgeblazen; pafferig; pompeus
gonflé opgebold aangedikt; bol; bolstaand; gezwollen; opgeblazen; opgepompt; opgezet; opgezwollen; pafferig; uitpuilend

opgebold form of opbollen:

opbollen verbe (bol op, bolt op, bolde op, bolden op, opgebold)

  1. opbollen (bollen)
    enfler; grossir; bomber; bouffer; se gonfler; se ballonner
    • enfler verbe (enfle, enfles, enflons, enflez, )
    • grossir verbe (grossis, grossit, grossissons, grossissez, )
    • bomber verbe (bombe, bombes, bombons, bombez, )
    • bouffer verbe (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )
    • se gonfler verbe
    • se ballonner verbe

Conjugations for opbollen:

o.t.t.
  1. bol op
  2. bolt op
  3. bolt op
  4. bollen op
  5. bollen op
  6. bollen op
o.v.t.
  1. bolde op
  2. bolde op
  3. bolde op
  4. bolden op
  5. bolden op
  6. bolden op
v.t.t.
  1. ben opgebold
  2. bent opgebold
  3. is opgebold
  4. zijn opgebold
  5. zijn opgebold
  6. zijn opgebold
v.v.t.
  1. was opgebold
  2. was opgebold
  3. was opgebold
  4. waren opgebold
  5. waren opgebold
  6. waren opgebold
o.t.t.t.
  1. zal opbollen
  2. zult opbollen
  3. zal opbollen
  4. zullen opbollen
  5. zullen opbollen
  6. zullen opbollen
o.v.t.t.
  1. zou opbollen
  2. zou opbollen
  3. zou opbollen
  4. zouden opbollen
  5. zouden opbollen
  6. zouden opbollen
diversen
  1. bol op!
  2. bolt op!
  3. opgebold
  4. opbollend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opbollen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bouffer oppeuzelen; opvreten
VerbRelated TranslationsOther Translations
bomber bollen; opbollen laten exploderen; opblazen
bouffer bollen; opbollen bikken; brassen; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laten exploderen; laven; lekker eten; lenigen; lessen; naar binnen werken; nuttigen; onfatsoenlijk eten; opblazen; opeten; oppeuzelen; opvreten; savoureren; schaften; schransen; schrokken; slempen; smikkelen; smullen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen
enfler bollen; opbollen aandikken; expanderen; laten exploderen; opblazen; openen; opkloppen; opschroeven; opzwellen; overdreven voorstellen; overdrijven; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
grossir bollen; opbollen aandikken; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dik worden; dikker worden; expanderen; geconcentreerder worden; gedijen; groeien; groter worden; iets overdreven voorstellen; laten exploderen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opblazen; openen; opkloppen; opschroeven; opzetten; opzwellen; overdreven voorstellen; overdrijven; rijzen; stijgen; stollen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; verdikken; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
se ballonner bollen; opbollen laten exploderen; opblazen
se gonfler bollen; opbollen laten exploderen; opblazen; opzwellen; uitdijen; uitzwellen; zwellen