Dutch

Detailed Translations for overdonderend from Dutch to French

overdonderend:


overdonderend form of overdonderen:

overdonderen verbe (overdonder, overdondert, overdonderde, overdonderden, overdonderd)

  1. overdonderen (overbluffen)
    épater; envahir; accabler; terrasser; bluffer; surcharger
    • épater verbe (épate, épates, épatons, épatez, )
    • envahir verbe (envahis, envahit, envahissons, envahissez, )
    • accabler verbe (accable, accables, accablons, accablez, )
    • terrasser verbe (terrasse, terrasses, terrassons, terrassez, )
    • bluffer verbe (bluffe, bluffes, bluffons, bluffez, )
    • surcharger verbe (surcharge, surcharges, surchargeons, surchargez, )
  2. overdonderen (verbluffen)
    impressioner; stupéfier; époustoufler; ébahir; estomaquer; interloquer
    • impressioner verbe
    • stupéfier verbe
    • époustoufler verbe (époustoufle, époustoufles, époustouflons, époustouflez, )
    • ébahir verbe
    • estomaquer verbe
    • interloquer verbe

Conjugations for overdonderen:

o.t.t.
  1. overdonder
  2. overdondert
  3. overdondert
  4. overdonderen
  5. overdonderen
  6. overdonderen
o.v.t.
  1. overdonderde
  2. overdonderde
  3. overdonderde
  4. overdonderden
  5. overdonderden
  6. overdonderden
v.t.t.
  1. heb overdonderd
  2. hebt overdonderd
  3. heeft overdonderd
  4. hebben overdonderd
  5. hebben overdonderd
  6. hebben overdonderd
v.v.t.
  1. had overdonderd
  2. had overdonderd
  3. had overdonderd
  4. hadden overdonderd
  5. hadden overdonderd
  6. hadden overdonderd
o.t.t.t.
  1. zal overdonderen
  2. zult overdonderen
  3. zal overdonderen
  4. zullen overdonderen
  5. zullen overdonderen
  6. zullen overdonderen
o.v.t.t.
  1. zou overdonderen
  2. zou overdonderen
  3. zou overdonderen
  4. zouden overdonderen
  5. zouden overdonderen
  6. zouden overdonderen
en verder
  1. ben overdonderd
  2. bent overdonderd
  3. is overdonderd
  4. zijn overdonderd
  5. zijn overdonderd
  6. zijn overdonderd
diversen
  1. overdonder!
  2. overdondert!
  3. overdonderd
  4. overdonderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overdonderen [znw.] nom

  1. overdonderen

Translation Matrix for overdonderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fait d'époustoufler overdonderen
VerbRelated TranslationsOther Translations
accabler overbluffen; overdonderen belasten; opdragen
bluffer overbluffen; overdonderen bluffen; brallen
envahir overbluffen; overdonderen aankomen; bezoeken; binnen gaan; binnendringen; binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; doordringen; haven binnenvaren; indringen; inlopen; invallen; langskomen; naar binnen vallen; onder gezag brengen; onderwerpen; onverwachts langskomen; op bezoek komen; opzoeken; overmannen; overmeesteren; overweldigen; penetreren; voorbijkomen; zich meester maken van
estomaquer overdonderen; verbluffen
impressioner overdonderen; verbluffen
interloquer overdonderen; verbluffen
stupéfier overdonderen; verbluffen
surcharger overbluffen; overdonderen bedelven; begraven; forceren; overbelasten; overladen; overstelpen
terrasser overbluffen; overdonderen overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van
ébahir overdonderen; verbluffen
épater overbluffen; overdonderen
époustoufler overdonderen; verbluffen

Wiktionary Translations for overdonderen:

overdonderen
verb
  1. verbluffen

Cross Translation:
FromToVia
overdonderen épater; troubler boggle — to confuse or mystify; overwhelm
overdonderen tonitruer thunder — to talk with a loud, threatening voice

External Machine Translations: