Dutch

Detailed Translations for steeg from Dutch to French

steeg:

steeg [de ~] nom

  1. de steeg
    la ruelle; l'allée

Translation Matrix for steeg:

NounRelated TranslationsOther Translations
allée steeg aanvoerweg; allee; buitenweg; dreef; inrit; laan; landweg; oprijlaan; oprit; paadje; pad; straatje; toegangsweg; trekpad
ruelle steeg allee; dreef; laan; straatje

Related Words for "steeg":

  • steegje, steegjes

Wiktionary Translations for steeg:

steeg
noun
  1. petite rue étroite.
  2. ruelle étroite, entre des murs ou des haies.

Cross Translation:
FromToVia
steeg ruelle alley — narrow street
steeg ruelle Gasse — enge Straße, schmaler Weg zwischen Zäunen oder Mauern

stijgen:

stijgen verbe (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)

  1. stijgen (toenemen; groeien; vermeerderen; )
    augmenter; accroître; croître; grandir; agrandir; grossir; amplifier; s'étendre; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir
    • augmenter verbe (augmente, augmentes, augmentons, augmentez, )
    • accroître verbe
    • croître verbe (croîs, croît, croissons, croissez, )
    • grandir verbe (grandis, grandit, grandissons, grandissez, )
    • agrandir verbe (agrandis, agrandit, agrandissons, agrandissez, )
    • grossir verbe (grossis, grossit, grossissons, grossissez, )
    • amplifier verbe (amplifie, amplifies, amplifions, amplifiez, )
    • s'étendre verbe
    • s'accroître verbe
    • s'agrandir verbe
    • s'amplifier verbe
    • s'élargir verbe
  2. stijgen (omhoogstijgen; rijzen; omhoog rijzen; omhoog komen; aanwassen)
    augmenter; lever; prendre de la hauteur; grandir; croître; grossir; s'élever; s'agrandir; s'amplifier
    • augmenter verbe (augmente, augmentes, augmentons, augmentez, )
    • lever verbe (lève, lèves, levons, levez, )
    • grandir verbe (grandis, grandit, grandissons, grandissez, )
    • croître verbe (croîs, croît, croissons, croissez, )
    • grossir verbe (grossis, grossit, grossissons, grossissez, )
    • s'élever verbe
    • s'agrandir verbe
    • s'amplifier verbe
  3. stijgen (omhoogklimmen; klimmen; omhoog gaan; omhoogstijgen)
    monter; escalader; grimper; gravir; faire l'ascension
    • monter verbe (monte, montes, montons, montez, )
    • escalader verbe (escalade, escalades, escaladons, escaladez, )
    • grimper verbe (grimpe, grimpes, grimpons, grimpez, )
    • gravir verbe (gravis, gravit, gravissons, gravissez, )
  4. stijgen (in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; de hoogte ingaan)

Conjugations for stijgen:

o.t.t.
  1. stijg
  2. stijgt
  3. stijgt
  4. stijgen
  5. stijgen
  6. stijgen
o.v.t.
  1. steeg
  2. steeg
  3. steeg
  4. stegen
  5. stegen
  6. stegen
v.t.t.
  1. ben gestegen
  2. bent gestegen
  3. is gestegen
  4. zijn gestegen
  5. zijn gestegen
  6. zijn gestegen
v.v.t.
  1. was gestegen
  2. was gestegen
  3. was gestegen
  4. waren gestegen
  5. waren gestegen
  6. waren gestegen
o.t.t.t.
  1. zal stijgen
  2. zult stijgen
  3. zal stijgen
  4. zullen stijgen
  5. zullen stijgen
  6. zullen stijgen
o.v.t.t.
  1. zou stijgen
  2. zou stijgen
  3. zou stijgen
  4. zouden stijgen
  5. zouden stijgen
  6. zouden stijgen
diversen
  1. stijg!
  2. stijgt!
  3. gestegen
  4. stijgemd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stijgen [znw.] nom

  1. stijgen (opstijgen; stijging; omhoogkomen; klimmen)
    le monter; le s'élever; le prendre l'air; le prendre son vol
  2. stijgen (opklimmen)
    l'escalade; la montée; l'ascension

Translation Matrix for stijgen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ascension opklimmen; stijgen aangroeiing; aanwas; beklimming; bergbeklimming; bestijging; klim; vermeerdering
escalade opklimmen; stijgen beklimming; bestijging; escalatie; geklauter; klim
monter klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
montée opklimmen; stijgen aangroei; aangroeiing; aanvoerweg; aanwas; aanwinst; beklimming; bestijging; bevordering; expansie; graad van doctor verkrijgen; groei; groter worden; inrit; klim; opgang; opklimming in rang; oprijden; oprijlaan; oprit; promotie; stijging; toename; toeneming; trap; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
prendre l'air klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
prendre son vol klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
s'élever klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
VerbRelated TranslationsOther Translations
accroître aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aangroeien; accentueren; benadrukken; zich vermeerderen
agrandir aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanbouwen; bijbouwen; expanderen; maximaliseren; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
amplifier aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanscherpen; intensiveren; talrijker maken; toespitsen; uitbreiden; vergroten; verhevigen; vermeerderen; versterken
augmenter aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen aangroeien; aanzwiepen; hoger draaien; hoger maken; omhoogdraaien; opdraaien; opdrijven; ophogen; opschroeven; opvoeren; talrijker maken; uitbreiden; veel doen stijgen; vergroten; verhogen; vermeerderen; voortdrijven; voortjagen; wegjagen; zich vermeerderen
croître aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen gedijen; groeien; groot worden; opgroeien; tieren; wassen
escalader klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen beklimmen; klimmen; opklauteren; opklimmen; overklimmen
faire l'ascension klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen beklimmen; klimmen; opklauteren; opklimmen
grandir aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen groeien; groot worden; omhoog schieten; omhoogrijzen; opgroeien; oprijzen; opschieten; rijzen; uit de grond schieten; volgroeien; volwassen worden
gravir klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen beklimmen; jezelf opwerken; klimmen; opklauteren; opklimmen; opwerken; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; vooruitkomen
grimper klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen beklimmen; geslachtsgemeenschap hebben; inklimmen; klauteren; klimmen; neuken; omhoogrijzen; opklauteren; opklimmen; oprijzen; rijzen; vozen
grossir aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen aandikken; bollen; dik worden; dikker worden; expanderen; geconcentreerder worden; iets overdreven voorstellen; laten exploderen; opblazen; opbollen; openen; opkloppen; opschroeven; opzwellen; overdreven voorstellen; overdrijven; stollen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; verdikken; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
lever aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen afhalen; afnemen; bliksemen; expanderen; gaan staan; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de hoogte steken; lichten; meenemen; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; naar boven trekken; nullificeren; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; ondervangen; openen; ophalen; opheffen; ophijsen; opstaan; optillen; opzwellen; takelen; teniet doen; tillen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; verheffen; verijdelen; vermeerderen; vernietigen; verruimen; verwijden; weerlichten; weghalen; wegnemen; zwellen
monter klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen assembleren; beklimmen; bestijgen; bevorderd worden; ensceneren; gaan staan; heffen; hogerop komen; in elkaar zetten; in scene zetten; jezelf opwerken; klimmen; koppelen; lichten; monteren; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven gaan; naar boven klimmen; naar boven stappen; naar boven tillen; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogdragen; omhooggaan; omhoogheffen; omhoogkomen; omhooglopen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogstappen; opgaan; opheffen; opklauteren; opklimmen; oprijden; oprijzen; opstaan; opstijgen; optillen; opvliegen; opwaarts dragen; opwaarts gaan; opwaarts rijden; opwerken; paardrijden; rijzen; tillen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verheffen; vooruitkomen; zich opwerken
monter en l'air de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen klimmen; omhoogklimmen
prendre de la hauteur aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
s'accroître aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen
s'agrandir aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen hoger worden
s'amplifier aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen dik worden; expanderen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
s'élargir aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen uitrekken; verlengen
s'élever aanwassen; de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; opstijgen; rijzen; stijgen erop vooruit gaan; gaan staan; hoger worden; naar boven tillen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; oprijzen; opstaan; opstijgen; opstuiven; opvliegen; rijzen; verheffen; vooruitkomen; vorderen
s'étendre aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen afdwalen; neervlijen; rekken; uitstrekken; uitweiden; vlijen
se dresser de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen gaan staan; omhoogkomen; omhoogrijzen; oprijzen; opstaan; rijzen; verheffen
OtherRelated TranslationsOther Translations
ascension sprong; stijging

Antonyms for "stijgen":


Related Definitions for "stijgen":

  1. omhoog gaan1
    • het water in de sloot is gestegen1
  2. een grotere waarde krijgen, hoger worden1
    • de prijzen in dit land zijn sterk gestegen1

Wiktionary Translations for stijgen:

stijgen
verb
  1. naar boven gaan, toenemen
stijgen
Cross Translation:
FromToVia
stijgen monter ascend — to fly, to soar
stijgen montée rise — action of moving upwards

External Machine Translations:

Related Translations for steeg