Dutch

Detailed Synonyms for aankleden in Dutch

aankleden:

aankleden verbe (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)

  1. aankleden
    aankleden; aantrekken; aandoen
    • aankleden verbe (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)
    • aantrekken verbe (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)
    • aandoen verbe (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
  2. aankleden
    versieren; decoreren; aankleden; versieringen aanbrengen
    • versieren verbe (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)
    • decoreren verbe (decoreer, decoreert, decoreerde, decoreerden, gedecoreerd)
    • aankleden verbe (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)
  3. aankleden
    – iets versieren, gezelliger maken 1
    aankleden
    – iets versieren, gezelliger maken 1
    • aankleden verbe (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)
      • zullen we de zaal een beetje aankleden?1
  4. aankleden
    – kleren aan het lijf doen 1
    aankleden; kleden
    – kleren aan het lijf doen 1
    • aankleden verbe (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)
      • wanneer kleden jullie je aan?1
    • kleden verbe (kleed, kleedt, kleedde, kleedden, gekleed)
      • kleed je maar netjes aan voor het concert!1

Conjugations for aankleden:

o.t.t.
  1. kleed aan
  2. kleedt aan
  3. kleedt aan
  4. kleden aan
  5. kleden aan
  6. kleden aan
o.v.t.
  1. kleedde aan
  2. kleedde aan
  3. kleedde aan
  4. kleedden aan
  5. kleedden aan
  6. kleedden aan
v.t.t.
  1. heb aangekleed
  2. hebt aangekleed
  3. heeft aangekleed
  4. hebben aangekleed
  5. hebben aangekleed
  6. hebben aangekleed
v.v.t.
  1. had aangekleed
  2. had aangekleed
  3. had aangekleed
  4. hadden aangekleed
  5. hadden aangekleed
  6. hadden aangekleed
o.t.t.t.
  1. zal aankleden
  2. zult aankleden
  3. zal aankleden
  4. zullen aankleden
  5. zullen aankleden
  6. zullen aankleden
o.v.t.t.
  1. zou aankleden
  2. zou aankleden
  3. zou aankleden
  4. zouden aankleden
  5. zouden aankleden
  6. zouden aankleden
diversen
  1. kleed aan!
  2. kleedt aan!
  3. aangekleed
  4. aankledende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aankleden [znw.] nom

  1. aankleden
    aankleden; aandoen; aantrekken; het kleden

Alternate Synonyms for "aankleden":


Related Definitions for "aankleden":

  1. iets versieren, gezelliger maken1
    • zullen we de zaal een beetje aankleden?1
  2. kleren aan het lijf doen1
    • wanneer kleden jullie je aan?1

Related Synonyms for aankleden