Dutch

Detailed Synonyms for aanpoten in Dutch

aanpoten:

aanpoten verbe (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)

  1. aanpoten
    hard werken; aanpoten; flink aanpakken
    • hard werken verbe (werk hard, werkt hard, werkte hard, werkten hard, hard gewerkt)
    • aanpoten verbe (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)
    • flink aanpakken verbe (pak flink aan, pakt flink aan, pakte flink aan, pakten flink aan, flink aangepakt)
  2. aanpoten
    haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden
    • haasten verbe (haast, haastte, haastten, gehaast)
    • jagen verbe (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • zich spoeden verbe
    • aanpoten verbe (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)
    • overhaasten verbe (overhaast, overhaastte, overhaastten, overhaast)
    • voortmaken verbe (maak voort, maakt voort, maakte voort, maakten voort, voortgemaakt)
    • haast maken verbe (maak haast, maakt haast, maakte haast, maakten haast, haast gemaakt)
    • ijlen verbe (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
    • spoeden verbe (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
  3. aanpoten
    half dood werken; afbeulen; kapotwerken; een ongeluk werken; hard werken; pezen; sloven; buffelen; aanpoten
    • afbeulen verbe (beul af, beult af, beulde af, beulden af, afgebeuld)
    • kapotwerken verbe (werk kapot, werkt kapot, werkte kapot, werkten kapot, kapot gewerkt)
    • hard werken verbe (werk hard, werkt hard, werkte hard, werkten hard, hard gewerkt)
    • pezen verbe (pees, peest, peesde, peesden, gepeesd)
    • sloven verbe (sloof, slooft, sloofte, slooften, geslooft)
    • buffelen verbe (buffel, buffelt, buffelde, buffelden, gebuffeld)
    • aanpoten verbe (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)

Conjugations for aanpoten:

o.t.t.
  1. poot aan
  2. poot aan
  3. poot aan
  4. poten aan
  5. poten aan
  6. poten aan
o.v.t.
  1. pootte aan
  2. pootte aan
  3. pootte aan
  4. pootten aan
  5. pootten aan
  6. pootten aan
v.t.t.
  1. heb aangepoot
  2. hebt aangepoot
  3. heeft aangepoot
  4. hebben aangepoot
  5. hebben aangepoot
  6. hebben aangepoot
v.v.t.
  1. had aangepoot
  2. had aangepoot
  3. had aangepoot
  4. hadden aangepoot
  5. hadden aangepoot
  6. hadden aangepoot
o.t.t.t.
  1. zal aanpoten
  2. zult aanpoten
  3. zal aanpoten
  4. zullen aanpoten
  5. zullen aanpoten
  6. zullen aanpoten
o.v.t.t.
  1. zou aanpoten
  2. zou aanpoten
  3. zou aanpoten
  4. zouden aanpoten
  5. zouden aanpoten
  6. zouden aanpoten
diversen
  1. poot aan!
  2. poot aan!
  3. aangepoot
  4. aanpotende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze