Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. aanschaffen:


Dutch

Detailed Synonyms for aanschaffen in Dutch

aanschaffen:

aanschaffen verbe (schaf aan, schaft aan, schafte aan, schaften aan, aangeschaft)

  1. aanschaffen
    kopen
    – het krijgen in ruil voor geld 1
    • kopen verbe (koop, koopt, kocht, kochten, gekocht)
      • ik koop een nieuwe jas1
    verkrijgen; verwerven; aanschaffen; aankopen
    • verkrijgen verbe (verkrijg, verkrijgt, verkreeg, verkregen, verkregen)
    • verwerven verbe (verwerf, verwerft, verwierf, verwierven, verworven)
    • aanschaffen verbe (schaf aan, schaft aan, schafte aan, schaften aan, aangeschaft)
    • aankopen verbe (koop aan, koopt aan, kocht aan, kochten aan, aangekocht)
  2. aanschaffen
    acquireren; verkrijgen; aanschaffen
    • acquireren verbe
    • verkrijgen verbe (verkrijg, verkrijgt, verkreeg, verkregen, verkregen)
    • aanschaffen verbe (schaf aan, schaft aan, schafte aan, schaften aan, aangeschaft)
  3. aanschaffen
    aanschaffen
    • aanschaffen verbe (schaf aan, schaft aan, schafte aan, schaften aan, aangeschaft)

Conjugations for aanschaffen:

o.t.t.
  1. schaf aan
  2. schaft aan
  3. schaft aan
  4. schaffen aan
  5. schaffen aan
  6. schaffen aan
o.v.t.
  1. schafte aan
  2. schafte aan
  3. schafte aan
  4. schaften aan
  5. schaften aan
  6. schaften aan
v.t.t.
  1. heb aangeschaft
  2. hebt aangeschaft
  3. heeft aangeschaft
  4. hebben aangeschaft
  5. hebben aangeschaft
  6. hebben aangeschaft
v.v.t.
  1. had aangeschaft
  2. had aangeschaft
  3. had aangeschaft
  4. hadden aangeschaft
  5. hadden aangeschaft
  6. hadden aangeschaft
o.t.t.t.
  1. zal aanschaffen
  2. zult aanschaffen
  3. zal aanschaffen
  4. zullen aanschaffen
  5. zullen aanschaffen
  6. zullen aanschaffen
o.v.t.t.
  1. zou aanschaffen
  2. zou aanschaffen
  3. zou aanschaffen
  4. zouden aanschaffen
  5. zouden aanschaffen
  6. zouden aanschaffen
diversen
  1. schaf aan!
  2. schaft aan!
  3. aangeschaft
  4. aanschaffende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze