Dutch

Detailed Synonyms for afsteken in Dutch

afsteken:

afsteken verbe (steek af, steekt af, stak af, staken af, afgestoken)

  1. afsteken
    uitsteken; opvallen; uitspringen; eruit springen; afsteken; in het oog lopen
    • uitsteken verbe (steek uit, steekt uit, stak uit, staken uit, uitgestoken)
    • opvallen verbe (val op, valt op, viel op, vielen op, opgevallen)
    • uitspringen verbe (spring uit, springt uit, sprong uit, sprongen uit, uitgesprongen)
    • eruit springen verbe (spring eruit, springt eruit, sprong eruit, sprongen eruit, eruit gesprongen)
    • afsteken verbe (steek af, steekt af, stak af, staken af, afgestoken)
  2. afsteken
    afvaren; afsteken; wegvaren
    • afvaren verbe (vaar af, vaart af, voer af, voeren af, afgevaren)
    • afsteken verbe (steek af, steekt af, stak af, staken af, afgestoken)
    • wegvaren verbe (vaar weg, vaart weg, voer weg, voeren weg, weggevaren)

Conjugations for afsteken:

o.t.t.
  1. steek af
  2. steekt af
  3. steekt af
  4. steken af
  5. steken af
  6. steken af
o.v.t.
  1. stak af
  2. stak af
  3. stak af
  4. staken af
  5. staken af
  6. staken af
v.t.t.
  1. ben afgestoken
  2. bent afgestoken
  3. is afgestoken
  4. zijn afgestoken
  5. zijn afgestoken
  6. zijn afgestoken
v.v.t.
  1. was afgestoken
  2. was afgestoken
  3. was afgestoken
  4. waren afgestoken
  5. waren afgestoken
  6. waren afgestoken
o.t.t.t.
  1. zal afsteken
  2. zult afsteken
  3. zal afsteken
  4. zullen afsteken
  5. zullen afsteken
  6. zullen afsteken
o.v.t.t.
  1. zou afsteken
  2. zou afsteken
  3. zou afsteken
  4. zouden afsteken
  5. zouden afsteken
  6. zouden afsteken
diversen
  1. steek af!
  2. steekt af!
  3. afgestoken
  4. afstekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for afsteken