Dutch

Detailed Synonyms for afvliegen in Dutch

afvliegen:

afvliegen verbe (vlieg af, vliegt af, vloog af, vlogen af, afgevlogen)

  1. afvliegen
    afvliegen; afspatten; afspringen
    • afvliegen verbe (vlieg af, vliegt af, vloog af, vlogen af, afgevlogen)
    • afspatten verbe
    • afspringen verbe (spring af, springt af, sprong af, sprongen af, afgesprongen)
  2. afvliegen
    opstijgen; wegvliegen; afvliegen
    • opstijgen verbe (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • wegvliegen verbe (vlieg weg, vliegt weg, vloog weg, vlogen weg, weggevlogen)
    • afvliegen verbe (vlieg af, vliegt af, vloog af, vlogen af, afgevlogen)

Conjugations for afvliegen:

o.t.t.
  1. vlieg af
  2. vliegt af
  3. vliegt af
  4. vliegen af
  5. vliegen af
  6. vliegen af
o.v.t.
  1. vloog af
  2. vloog af
  3. vloog af
  4. vlogen af
  5. vlogen af
  6. vlogen af
v.t.t.
  1. ben afgevlogen
  2. bent afgevlogen
  3. is afgevlogen
  4. zijn afgevlogen
  5. zijn afgevlogen
  6. zijn afgevlogen
v.v.t.
  1. was afgevlogen
  2. was afgevlogen
  3. was afgevlogen
  4. waren afgevlogen
  5. waren afgevlogen
  6. waren afgevlogen
o.t.t.t.
  1. zal afvliegen
  2. zult afvliegen
  3. zal afvliegen
  4. zullen afvliegen
  5. zullen afvliegen
  6. zullen afvliegen
o.v.t.t.
  1. zou afvliegen
  2. zou afvliegen
  3. zou afvliegen
  4. zouden afvliegen
  5. zouden afvliegen
  6. zouden afvliegen
diversen
  1. vlieg af!
  2. vliegt af!
  3. afgevlogen
  4. afvliegende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afvliegen [znw.] nom

  1. afvliegen
    wegvliegen; afvliegen