Dutch

Detailed Synonyms for banden in Dutch

banden:

banden [de ~] nom, pluriel

  1. de banden
    de banden; de tapes; cassettebandjes

banden form of bannen:

bannen verbe (ban, bant, bande, banden, geband)

  1. bannen
    verbannen; verdrijven; uitbannen; bannen; uitzetten; uitstoten; uitwijzen; verjagen; bezweren; wegjagen
    • verbannen verbe (verban, verbant, verbande, verbanden, verband)
    • verdrijven verbe (verdrijf, verdrijft, verdreef, verdreven, verdreven)
    • uitbannen verbe (ban uit, bant uit, bande uit, banden uit, uitgebannen)
    • bannen verbe (ban, bant, bande, banden, geband)
    • uitzetten verbe (zet uit, zette uit, zetten uit, uitgezet)
    • uitstoten verbe (stoot uit, stootte uit, uitgestoten)
    • uitwijzen verbe (wijs uit, wijst uit, wees uit, wezen uit, uitgewezen)
    • verjagen verbe (verjaag, verjaagt, verjaagde, verjaagden, verjaagd)
    • bezweren verbe (bezweer, bezweert, bezweerde, bezweerden, bezweerd)
    • wegjagen verbe (jaag weg, jaagt weg, joeg weg, joegen weg, weggejaagd)

Conjugations for bannen:

o.t.t.
  1. ban
  2. bant
  3. bant
  4. bannen
  5. bannen
  6. bannen
o.v.t.
  1. bande
  2. bande
  3. bande
  4. banden
  5. banden
  6. banden
v.t.t.
  1. heb geband
  2. hebt geband
  3. heeft geband
  4. hebben geband
  5. hebben geband
  6. hebben geband
v.v.t.
  1. had geband
  2. had geband
  3. had geband
  4. hadden geband
  5. hadden geband
  6. hadden geband
o.t.t.t.
  1. zal bannen
  2. zult bannen
  3. zal bannen
  4. zullen bannen
  5. zullen bannen
  6. zullen bannen
o.v.t.t.
  1. zou bannen
  2. zou bannen
  3. zou bannen
  4. zouden bannen
  5. zouden bannen
  6. zouden bannen
diversen
  1. ban!
  2. bant!
  3. geband
  4. bannende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "bannen":