Summary


Dutch

Detailed Synonyms for behoeden in Dutch

behoeden:

behoeden verbe (behoed, behoedt, behoedde, behoedden, behoed)

  1. behoeden
    beschermen; behouden; in bescherming nemen; behoeden
    • beschermen verbe (bescherm, beschermt, beschermde, beschermden, beschermd)
    • behouden verbe (behoud, behoudt, behield, behielden, behouden)
    • in bescherming nemen verbe (neem in bescherming, neemt in bescherming, nam in bescherming, namen in bescherming, in bescherming genomen)
    • behoeden verbe (behoed, behoedt, behoedde, behoedden, behoed)
  2. behoeden
    bewaren; beschermen; behoeden
    • bewaren verbe (bewaar, bewaart, bewaarde, bewaarden, bewaard)
    • beschermen verbe (bescherm, beschermt, beschermde, beschermden, beschermd)
    • behoeden verbe (behoed, behoedt, behoedde, behoedden, behoed)

Conjugations for behoeden:

o.t.t.
  1. behoed
  2. behoedt
  3. behoedt
  4. behoeden
  5. behoeden
  6. behoeden
o.v.t.
  1. behoedde
  2. behoedde
  3. behoedde
  4. behoedden
  5. behoedden
  6. behoedden
v.t.t.
  1. heb behoed
  2. hebt behoed
  3. heeft behoed
  4. hebben behoed
  5. hebben behoed
  6. hebben behoed
v.v.t.
  1. had behoed
  2. had behoed
  3. had behoed
  4. hadden behoed
  5. hadden behoed
  6. hadden behoed
o.t.t.t.
  1. zal behoeden
  2. zult behoeden
  3. zal behoeden
  4. zullen behoeden
  5. zullen behoeden
  6. zullen behoeden
o.v.t.t.
  1. zou behoeden
  2. zou behoeden
  3. zou behoeden
  4. zouden behoeden
  5. zouden behoeden
  6. zouden behoeden
diversen
  1. behoed!
  2. behoedt!
  3. behoed
  4. behoedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze