Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. bewenen:


Dutch

Detailed Synonyms for bewenen in Dutch

bewenen:

bewenen verbe (beween, beweent, beweende, beweenden, beweend)

  1. bewenen
    rouwen; in de rouw zijn; bewenen
    • rouwen verbe (rouw, rouwt, rouwde, rouwden, gerouwd)
    • in de rouw zijn verbe (ben in de rouw, bent in de rouw, is in de rouw, was in de rouw, waren in de rouw, in de rouw geweest)
    • bewenen verbe (beween, beweent, beweende, beweenden, beweend)
  2. bewenen
    bewenen
    • bewenen verbe (beween, beweent, beweende, beweenden, beweend)

Conjugations for bewenen:

o.t.t.
  1. beween
  2. beweent
  3. beweent
  4. bewenen
  5. bewenen
  6. bewenen
o.v.t.
  1. beweende
  2. beweende
  3. beweende
  4. beweenden
  5. beweenden
  6. beweenden
v.t.t.
  1. heb beweend
  2. hebt beweend
  3. heeft beweend
  4. hebben beweend
  5. hebben beweend
  6. hebben beweend
v.v.t.
  1. had beweend
  2. had beweend
  3. had beweend
  4. hadden beweend
  5. hadden beweend
  6. hadden beweend
o.t.t.t.
  1. zal bewenen
  2. zult bewenen
  3. zal bewenen
  4. zullen bewenen
  5. zullen bewenen
  6. zullen bewenen
o.v.t.t.
  1. zou bewenen
  2. zou bewenen
  3. zou bewenen
  4. zouden bewenen
  5. zouden bewenen
  6. zouden bewenen
diversen
  1. beween!
  2. beweent!
  3. beweend
  4. bewenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze