Dutch

Detailed Synonyms for bijleggen in Dutch

bijleggen:

bijleggen verbe (leg bij, legt bij, legde bij, legden bij, bijgelegd)

  1. bijleggen
    goedmaken; bijleggen; ruzie afsluiten
    • goedmaken verbe (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
    • bijleggen verbe (leg bij, legt bij, legde bij, legden bij, bijgelegd)
  2. bijleggen
    bijleggen; verzoenen; schikken
    • bijleggen verbe (leg bij, legt bij, legde bij, legden bij, bijgelegd)
    • verzoenen verbe (verzoen, verzoent, verzoende, verzoenden, verzoend)
    • schikken verbe (schik, schikt, schikte, schikten, geschikt)
  3. bijleggen
    bijleggen; meebetalen
  4. bijleggen
    bijleggen; bijbetalen
    • bijleggen verbe (leg bij, legt bij, legde bij, legden bij, bijgelegd)
    • bijbetalen verbe (betaal bij, betaalt bij, betaalde bij, betaalden bij, bijbetaald)
  5. bijleggen
    geld toe leggen; extra betalen; bijleggen

Conjugations for bijleggen:

o.t.t.
  1. leg bij
  2. legt bij
  3. legt bij
  4. leggen bij
  5. leggen bij
  6. leggen bij
o.v.t.
  1. legde bij
  2. legde bij
  3. legde bij
  4. legden bij
  5. legden bij
  6. legden bij
v.t.t.
  1. heb bijgelegd
  2. hebt bijgelegd
  3. heeft bijgelegd
  4. hebben bijgelegd
  5. hebben bijgelegd
  6. hebben bijgelegd
v.v.t.
  1. had bijgelegd
  2. had bijgelegd
  3. had bijgelegd
  4. hadden bijgelegd
  5. hadden bijgelegd
  6. hadden bijgelegd
o.t.t.t.
  1. zal bijleggen
  2. zult bijleggen
  3. zal bijleggen
  4. zullen bijleggen
  5. zullen bijleggen
  6. zullen bijleggen
o.v.t.t.
  1. zou bijleggen
  2. zou bijleggen
  3. zou bijleggen
  4. zouden bijleggen
  5. zouden bijleggen
  6. zouden bijleggen
diversen
  1. leg bij!
  2. legt bij!
  3. bijgelegd
  4. bijleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for bijleggen