Dutch
Detailed Synonyms for certificeren in Dutch
certificeren:
-
certificeren
Conjugations for certificeren:
o.t.t.
- certificeer
- certificeert
- certificeert
- certificeren
- certificeren
- certificeren
o.v.t.
- certificeerde
- certificeerde
- certificeerde
- certificeerden
- certificeerden
- certificeerden
v.t.t.
- heb gecertificeerd
- hebt gecertificeerd
- heeft gecertificeerd
- hebben gecertificeerd
- hebben gecertificeerd
- hebben gecertificeerd
v.v.t.
- had gecertificeerd
- had gecertificeerd
- had gecertificeerd
- hadden gecertificeerd
- hadden gecertificeerd
- hadden gecertificeerd
o.t.t.t.
- zal certificeren
- zult certificeren
- zal certificeren
- zullen certificeren
- zullen certificeren
- zullen certificeren
o.v.t.t.
- zou certificeren
- zou certificeren
- zou certificeren
- zouden certificeren
- zouden certificeren
- zouden certificeren
en verder
- is gecertificeerd
- zijn gecertificeerd
diversen
- certificeer!
- certificeert!
- gecertificeerd
- certificerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze