Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. compliceren:


Dutch

Detailed Synonyms for compliceren in Dutch

compliceren:

compliceren verbe (compliceer, compliceert, compliceerde, compliceerden, gecompliceerd)

  1. compliceren
    compliceren; moeilijk maken; ingewikkeld maken
    • compliceren verbe (compliceer, compliceert, compliceerde, compliceerden, gecompliceerd)
    • moeilijk maken verbe (maak moeilijk, maakt moeilijk, maakte moeilijk, maakten moeilijk, moeilijk gemaakt)
    • ingewikkeld maken verbe (maak ingewikkeld, maakt ingewikkeld, maakte ingewikkeld, maakten ingewikkeld, ingewikkeld gemaakt)

Conjugations for compliceren:

o.t.t.
  1. compliceer
  2. compliceert
  3. compliceert
  4. compliceren
  5. compliceren
  6. compliceren
o.v.t.
  1. compliceerde
  2. compliceerde
  3. compliceerde
  4. compliceerden
  5. compliceerden
  6. compliceerden
v.t.t.
  1. heb gecompliceerd
  2. hebt gecompliceerd
  3. heeft gecompliceerd
  4. hebben gecompliceerd
  5. hebben gecompliceerd
  6. hebben gecompliceerd
v.v.t.
  1. had gecompliceerd
  2. had gecompliceerd
  3. had gecompliceerd
  4. hadden gecompliceerd
  5. hadden gecompliceerd
  6. hadden gecompliceerd
o.t.t.t.
  1. zal compliceren
  2. zult compliceren
  3. zal compliceren
  4. zullen compliceren
  5. zullen compliceren
  6. zullen compliceren
o.v.t.t.
  1. zou compliceren
  2. zou compliceren
  3. zou compliceren
  4. zouden compliceren
  5. zouden compliceren
  6. zouden compliceren
en verder
  1. ben gecompliceerd
  2. bent gecompliceerd
  3. is gecompliceerd
  4. zijn gecompliceerd
  5. zijn gecompliceerd
  6. zijn gecompliceerd
diversen
  1. compliceer!
  2. compliceert!
  3. gecompliceerd
  4. complicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze