Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. condenseren:


Dutch

Detailed Synonyms for condenseren in Dutch

condenseren:

condenseren verbe (condenseer, condenseert, condenseerde, condenseerden, gecondenseerd)

  1. condenseren
    condenseren
    • condenseren verbe (condenseer, condenseert, condenseerde, condenseerden, gecondenseerd)

Conjugations for condenseren:

o.t.t.
  1. condenseer
  2. condenseert
  3. condenseert
  4. condenseren
  5. condenseren
  6. condenseren
o.v.t.
  1. condenseerde
  2. condenseerde
  3. condenseerde
  4. condenseerden
  5. condenseerden
  6. condenseerden
v.t.t.
  1. heb gecondenseerd
  2. hebt gecondenseerd
  3. heeft gecondenseerd
  4. hebben gecondenseerd
  5. hebben gecondenseerd
  6. hebben gecondenseerd
v.v.t.
  1. had gecondenseerd
  2. had gecondenseerd
  3. had gecondenseerd
  4. hadden gecondenseerd
  5. hadden gecondenseerd
  6. hadden gecondenseerd
o.t.t.t.
  1. zal condenseren
  2. zult condenseren
  3. zal condenseren
  4. zullen condenseren
  5. zullen condenseren
  6. zullen condenseren
o.v.t.t.
  1. zou condenseren
  2. zou condenseren
  3. zou condenseren
  4. zouden condenseren
  5. zouden condenseren
  6. zouden condenseren
diversen
  1. condenseer!
  2. condenseert!
  3. gecondenseerd
  4. condenserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze